Minister Asscher (SZW) biedt de Eerste Kamer de nadere memorie van antwoord aan bij de Wijzigingswet kinderopvang 2013.

33538
Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wijzigingswet kinderopvang 2013)

NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de nadere vragen die de leden van de fracties van de PvdA en D66 hebben gesteld naar aanleiding van de memorie van antwoord. Hieronder gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van deze leden. Bij de beantwoording zijn de onderwerpen geclusterd en verder is de volgorde van het verslag aangehouden.

Continue screening
De leden van de D66-fractie vragen of de regering nogmaals de vraag kan beantwoorden of de recente misstanden in Amsterdam (december 2010), Ens (december 2010) en Huizen (juli 2012) voorkomen of eerder opgemerkt hadden kunnen worden als de maatregel van continue screening op dat moment in werking was geweest.

Alleen wanneer er een mutatie in het Justitieel Documentatie Systeem heeft plaatsgevonden, gaat er – na beoordeling – een signaal naar de toezichthouder in het kader van continue screening. Dat betekent dat een persoon in ieder geval in contact met politie of OM moet zijn gekomen (en er een vervolgbeslissing moet zijn genomen) om in de continue screening opgemerkt te worden. Dat wil zeggen dat een persoon al een strafbaar feit heeft begaan of hiervan wordt verdacht. Continue screening voorkomt deze strafbare feiten dus niet. De toegevoegde waarde van continue screening is dat informatie over een persoon sneller bij de toezichthouder terechtkomt dan oorspronkelijk het geval was en dat daarmee mogelijk erger kan worden voorkomen. Of dit in individuele casuïstiek misstanden zou hebben voorkomen, hangt af van de omstandigheden van de zaak en de ernst van de op dat moment eventueel voorhanden zijnde justitiële gegevens. Het is niet aan mij om dergelijke informatie te achterhalen dan wel om uitspraken te doen over individuele casussen. De vraag of de recente misstanden in Amsterdam (december 2010), Ens (december 2010) en Huizen (juli 2012) voorkomen of eerder opgemerkt hadden kunnen worden, kan ik dan ook niet specifieker dan dit beantwoorden.

Gastouderopvang
De leden van de PvdA- fractie vragen of de regering bereid is om gratis VOG’s aan te bieden aan medewerkers in de kinderopvang, via hetzelfde model als bij vrijwilligers van sportclubs? Zo nee, waarom niet?

Met de nulmeting geeft de regering gehoor aan de wens vanuit de Tweede Kamer om alle medewerkers eenmalig een nieuwe VOG te laten aanvragen (motie van Vliet (Kamerstukken II 20011/12, 31 322, nr. 196). Ik begrijp dat de kosten die gemoeid gaan met de nulmeting de sector zorgen baart. De leges (30 euro) zijn echter maar een fractie van de jaarlijkse loonkosten voor een instelling. Bovendien zijn de eenmalige kosten voor de nulmeting zeer beperkt in vergelijking met de kosten voor de sector die gepaard zouden gaan met een tweejaarlijkse VOG-plicht, zoals de commissie Gunning adviseerde. Als een instelling beschikt over e-herkenning kan de VOG elektronisch worden aangevraagd. Dit scheelt in de kosten (6 euro minder). De mogelijkheid van het opzetten van een declaratieregeling, naar voorbeeld van de vrijwilligers in de sport (NOC*NSF), is onderzocht. Dit gaat echter gepaard met hoge uitvoeringskosten voor de Rijksoverheid (enkele miljoenen boven op de kosten voor de leges) plus administratieve lasten voor een instelling. De hoge uitvoeringskosten en administratieve lasten van een declaratieregeling staan niet in verhouding tot de eenmalige kosten voor enkel de leges voor een instelling. Om die reden is ervoor gekozen om de leges, zoals gebruikelijk, ten laste van de aanvrager te laten komen.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de leges die gemeenten heffen voor de registratie van gastouders in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk (LRKP). Gevraagd wordt hoe groot de verschillen zijn, of de regering deze verschillen wenselijk vindt en welke consequenties de regering hieraan verbindt.

Door een inventarisatie van de Brancheorganisatie Kinderopvang van begin 2013 ben ik op de hoogte welke gemeenten leges heffen van gastouderbureaus die hun gastouders aanmelden. Uit deze inventarisatie blijken 73 gemeenten hiervoor leges te heffen. De hoogte van de leges varieert van circa € 25, – tot € 1.000, -. Deze leges betreffen de afhandeling van een aanvraag tot exploitatie. Hiertoe behoren controle van documenten door de gemeente, de aanvangsinspectie door de GGD en de verdere administratieve afhandeling. Drie gemeenten hanteren tarieven van circa € 1.000, -. 27 gemeenten lijken bij de vaststelling van de hoogte van de leges als uitgangspunt te hanteren dat de kosten van de eerste GGD-controle hierdoor volledig worden vergoed. Zij hanteren een tarief van circa € 500, – (Kamerstukken II 2012/13, 1921).
De regering heeft het vermoeden dat bij het heffen van leges van circa € 1.000, – de baten van de leges groter zijn dan de feitelijke kosten. Om deze reden heeft de regering de gemeenten die leges heffen van circa € 1.000, – individueel aangeschreven met het verzoek om de hoogte van hun leges te heroverwegen.

De Rijksoverheid stelt de leges niet vast, dat doen gemeenten. De huidige wet- en regelgeving staat toe dat een gemeente leges vraagt voor te verrichten diensten. De gemeente kan met een verordening besluiten om leges te heffen voor de registratie van gastouders in het LRKP. Tevens is wettelijk geregeld dat gemeenten zelf de hoogte van de leges bepalen. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de geraamde baten van de leges niet mogen uitgaan boven de geraamde lasten: de tarieven mogen dus ten hoogste kostendekkend zijn.
De leges kunnen momenteel een drempel vormen voor het doorgeven van wijzigingen of het indienen van een verzoek om te worden uitgeschreven. Hierdoor raakt de inhoud van het register vervuild. Dit gaat ten koste van de betrouwbaarheid. Om die reden wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld het heffen van leges in dergelijke gevallen te verbieden.

Ouderparticipatiecrèches
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering zo lang met de verkenning naar de toekomstige positie van ouderparticipatiecrèches heeft gewacht. Tevens vragen zij of de regering bereid is om in overleg te treden met de ouderparticipatiecrèches als onderdeel van deze verkenning. Als leden van de Eerste Kamer ontvangen zij ook graag de verkenning van de regering. De leden van de D66-fractie vragen de regering om het uitgangspunt van de motie Dupuis, namelijk om te komen tot een mogelijkheid om de ouderparticipatiecrèches te laten voortbestaan, te bevestigen.

Er zijn twee redenen waarom de verkenning van de toekomstige positie van ouderparticipatiecrèches langer duurt dan eerder door minister Kamp werd aangekondigd.
De eerste reden ligt besloten in de nadere informatie die ten aanzien van ouderparticipatiecrèches naar boven is gekomen. Aanvankelijk is er van uitgegaan dat ouderparticipatiecrèches alleen moeite hebben om te voldoen aan de opleidingeisen voor de medewerkers die op de groep staan. Uit de gesprekken die zijn gevoerd en de bezoeken die zijn afgelegd blijkt echter dat ouderparticipatiecrèches ook op andere onderdelen van de regelgeving niet aan de vereisten kunnen of willen voldoen. Dat geldt in het bijzonder voor het vereiste van vaste medewerkers op de groep. De opzet van de ouderparticipatiecrèches is immers zodanig dat er elke dag andere medewerkers op de groep staan.
Een tweede reden ligt besloten in het feit dat de positie van ouderparticipatiecrèches niet op zich staat. Het systeem van de wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is zodanig dat gebruik van een voorziening voor kinderopvang alleen gefinancierd wordt indien aan de eisen van de wet wordt voldaan, wat blijkt uit opneming in het landelijk register kinderopvang . Wanneer aan de eisen van de wet niet voldaan wordt, wordt de instelling niet opgenomen in het landelijk register kinderopvang en is exploitatie van een dergelijke voorziening in beginsel verboden. Deze dichotomie (gefinancierd en toegestaan versus niet gefinancierd en dan verboden) leidt in de praktijk niet alleen bij de ouderparticipatiecrèches tot lastige situaties. De regering wil daarom breder analyseren en daarbij betrekken of het wenselijk is de huidige systematiek van de wet te heroverwegen om ruimte te bieden aan een derde categorie aan opvanginitiatieven waarvan het gebruik door de overheid niet wordt gefinancierd.
Ik heb de Tweede Kamer toegezegd om eind van dit jaar te komen met informatie over de verkenning. Bij die gelegenheid zal ik ook de Eerste Kamer op de hoogte brengen van de stand van zaken. Hiermee bevestig ik naar aanleiding van de vraag van de leden van D66-fractie het uitgangspunt van de motie Dupuis van 29 juni 2010 (Kamerstukken I 2009/10, 31 989, H) om te komen tot een mogelijkheid om de ouderparticipatiecrèches te laten voortbestaan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher