In het regeerakkoord is opgenomen dat onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie (vve) meer op elkaar worden afgestemd. Daarom is afgesproken dat de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet Kinderopvang wordt gebracht.

In deze brief van 1 december 2013 schetst het kabinet zijn nadere plannen hiervoor. Deze brief beschrijft de kabinetsinzet.

Kabinetsvisie: Een betere basis voor peuters

In het regeerakkoord is opgenomen dat onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie (vve) meer op elkaar worden afgestemd. Daarom is afgesproken dat de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet Kinderopvang wordt gebracht. In deze brief schetst het kabinet zijn nadere plannen hiervoor. Deze brief beschrijft de kabinetsinzet. Overleg met de betrokken branchepartijen en gemeenten is nodig voor de verdere uitwerking van de kabinetsinzet en de financiering hiervan. Daarbij is het van belang dat er voor gemeenten ruimte blijft om lokaal maatwerk te voeren.

De brief is als volgt opgebouwd. De inleiding bevat een korte beschrijving van de recente ontwikkelingen in het stelsel van voorschoolse voorzieningen. In paragraaf 1 wordt een analyse van de knelpunten in het huidige stelsel van voorschoolse voorzieningen gepresenteerd. In paragraaf 2 geeft het kabinet zijn toekomstvisie op het stelsel van voorschoolse voorzieningen. In paragraaf 3 volgt een beschrijving van de kabinetsinzet en de relatie tussen deze inzet en bestaande gemeentelijke initiatieven. In paragraaf 4 komt de financiering van de kabinetsinzet aan bod. Tot slot wordt in paragraaf 5 het vervolgproces beschreven.

 

Inleiding

In Nederland bestaat het huidige stelsel van voorschoolse voorzieningen uit kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en vve (zie bijlage 1 voor een uitgebreidere beschrijving van het huidige stelsel). De kinderopvang (0- tot 12-jarigen) heeft twee doelen: het vergemakkelijken van de combinatie arbeid en zorg en het aanbieden van kwalitatief goede kinderopvang die aansluit bij de wensen van ouders. Kinderopvang biedt ouders de mogelijkheid om deel te nemen aan het arbeidsproces. Net zoals de kinderopvang, heeft de peuterspeelzaal een pedagogische opdracht. Naar een peuterspeelzaal gaan kinderen (2- tot 4-jarigen) van niet werkende ouders, alleenverdieners en werkende ouders. Vve is bedoeld voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar met een risico op een taalachterstand. Zij nemen binnen een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf deel aan voorschoolse educatie om de taalachterstand weg te werken.

 

Er gaan circa 240.000 kinderen van 2,5 tot 4 jaar (hierna peuters genoemd) naar een peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf. Daar zorgen pedagogisch medewerkers voor onze peuters en begeleiden ze in hun ontwikkeling. Aandacht voor de ontwikkeling in de voorschoolse periode helpt peuters om een goede start te maken in het basisonderwijs. Daarom is het belangrijk dat de voorschoolse voorzieningen van goede kwaliteit zijn en goed samenwerken met het basisonderwijs. Voorzieningen van goede kwaliteit zijn ook van belang voor de arbeidsparticipatie van ouders. Zij moeten hun kinderen met een goed gevoel naar een voorschoolse voorziening kunnen brengen.

Op 1 augustus 2010 is de Wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (Wet Oke) in werking getreden. Met de Wet Oke is er een landelijk kwaliteitskader gekomen voor peuterspeelzalen, waarmee een groot deel van de kwaliteitsregels voor de kinderopvang ook van toepassing zijn geworden op het peuterspeelzaalwerk. Daarnaast zijn peuterspeelzalen opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen en vindt er, net zoals in de kinderopvang, toezicht en handhaving plaats op de kwaliteit van de peuterspeelzalen. De wet heeft gemeenten de regie gegeven over de realisatie van een dekkend voorschools aanbod voor alle jonge kinderen met een risico op een taalachterstand. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van vve.

 

De Wet Oke heeft ertoe geleid dat er binnen peuterspeelzalen een kwaliteitsslag gemaakt is, de voorschoolse educatie is geïntensiveerd, de kwaliteit van vve is versterkt en peuterspeelzalen en kinderopvang meer naar elkaar zijn toegegroeid. Er zijn belangrijke stappen gezet, maar er is zeker nog ruimte voor verbetering. De uitvoering van de Wet Oke zal daarom aandacht blijven krijgen. De gemeenten zijn hierbij aan zet. Over de maatregelen die dit kabinet hiertoe neemt, is uw Kamer onlangs geïnformeerd (Kamerstukken 2012-2013, 31293, nr. 181).

De tijd is nu rijp voor een volgende stap. Doel hierbij is om de pedagogische kwaliteit van voorschoolse voorzieningen verder te versterken en overgebleven knelpunten voor de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven zoveel mogelijk weg te nemen. Hierin ziet het kabinet zich gesteund door een sterke roep vanuit de sector en gemeenten.2

 

1. Knelpunten in het huidige systeem van voorschoolse voorzieningen

In het huidige stelsel van voorschoolse voorzieningen gelden nu verschillende kwaliteitskaders en financieringsstromen. Dit zorgt voor een aantal ongewenste situaties en dit biedt ruimte voor verbetering.

 

Meer ontwikkelingsstimulering

De investeringen in vve, waaronder de versterking van de aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie, hebben tot doel dat peuters zonder achterstand kunnen starten op de basisschool.

Ontwikkelingsstimulering in een voorschoolse voorziening en een goede aansluiting met het basisonderwijs kunnen echter ook voor peuters zonder een risico op een achterstand bijdragen aan een goede start in het basisonderwijs. In het werk van de pedagogisch medewerker gaat het daarbij om het vermogen om kinderen te betrekken, interacties te stimuleren met en tussen kinderen en om kinderen op diverse manieren te ondersteunen en uit te dagen. De meest recente landelijke kwaliteitspeiling van het NCKO in 2012 laat een stijging van de pedagogische kwaliteit in kinderdagverblijven zien, maar toont ook aan dat er nog veel ruimte voor verbetering is op het vlak van ontwikkelingsstimulering.

 

Verschillende kwaliteitseisen voor kinderdagverblijven en peuterspeelzalen

Vanuit de Wet Oke zijn de wettelijke kwaliteitseisen voor kinderopvang en peuterspeelzalen grotendeels gelijkgeschakeld. Op een aantal punten zijn er nog verschillen tussen de kwaliteitseisen aan beide voorzieningen. De belangrijkste verschillen zitten in de regels ten aanzien van de beroepskracht-kindratio en de inzet van vrijwilligers. Voor de kinderopvang zijn deze regels strenger dan voor peuterspeelzalen. Het kabinet vindt het ongewenst dat er verschillende kwaliteitseisen worden gesteld aan voorschoolse voorzieningen, omdat dit belemmerend kan zijn voor de samenwerking tussen voorzieningen. In de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk moet voor alle kinderen hetzelfde minimale kwaliteitsniveau gegarandeerd zijn.

Twee financieringsstructuren voor werkende ouders

Werkende ouders kunnen kinderopvangtoeslag aanvragen voor opvang in een kinderdagverblijf en kunnen terecht bij de gemeente voor peuterspeelzaalwerk. Een deel van de werkende ouders kiest voor een peuterspeelzaal, al dan niet in combinatie met kinderopvang.4 De keuze tussen kinderopvang en peuterspeelzaal wordt beïnvloed door het verschil in financiering tussen kinderopvang en peuterspeelzalen. In sommige gemeenten is de peuterspeelzaal gratis of wordt een geringe ouderbijdrage gevraagd. Tegelijkertijd zijn de kosten van kinderopvang voor ouders gestegen de afgelopen jaren. Het verschil in de twee financieringsstromen leidt in sommige gemeenten tot lange wachtlijsten bij peuterspeelzalen en werkt verstorend voor de kinderopvangmarkt.5

 

Ook de keuzes van gemeenten worden beïnvloed door de uiteenlopende financieringsstromen. Steeds meer gemeenten bezuinigen op hun investeringen in peuterspeelzalen. Ten gevolge daarvan is het aantal peuterspeelzalen tussen 2007 en 2011 met ongeveer een derde (34%) gedaald. Uit onderzoek van Regioplan (2012) blijkt dat in ruim een vijfde van de gemeenten peuterspeelzaalwerk (deels) is overgegaan naar kinderopvangorganisaties. Na de omvorming naar kinderopvang krijgen werkende ouders recht op kinderopvangtoeslag. Dit zorgt voor een besparing op de financiering van peuterspeelzaalwerk voor gemeenten, maar zorgt voor extra uitgaven aan kinderopvangtoeslag voor het Rijk.

 

2. Toekomstvisie kabinet

Vroege ontwikkelingsstimulering maakt peuters kansrijker in hun latere schoolloopbaan en op de arbeidsmarkt. Voorschoolse voorzieningen van hoge kwaliteit kunnen daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Binnen deze voorzieningen kunnen peuters doelbewust, maar op een speelse wijze, gestimuleerd worden in hun ontwikkeling. Voor een deel gebeurt dit al op een goede manier. Het kabinet wil dat dit in alle voorschoolse voorzieningen plaatsvindt, zodat voor peuters die naar een voorschoolse voorziening gaan het aanbod van goede kwaliteit is. Voor peuters met een risico op een taalachterstand blijft extra aandacht nodig. Zij nemen deel aan voorschoolse educatie van hoge kwaliteit om zo zonder achterstand te starten in het basisonderwijs.

Het kabinet wil de onderlinge afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang optimaliseren. Hiervoor is het noodzakelijk dat de kwaliteitseisen en de financieringsstructuur van voorschoolse voorzieningen sterker worden geharmoniseerd. Een vereenvoudiging van het stelsel van voorschoolse voorzieningen komt dan tot stand. Daarmee wordt de basis gelegd voor betere onderlinge afstemming. Voor ouders is het belangrijk dat het eenvoudig is om hun kind naar een voorschoolse voorziening te brengen en dat zij dit met een gerust hart kunnen doen. Een goede kwaliteit van het voorschoolse aanbod draagt hieraan bij. Voorschoolse voorzieningen van hoge kwaliteit kunnen zo stimulerend werken voor de arbeidsparticipatie van ouders.

 

3. Kabinetsinzet

Op basis van de eerder benoemde knelpunten in het huidige stelsel van voorschoolse voorzieningen en de toekomstvisie, zet het kabinet via drie wegen in op een verbetering van het huidige stelsel en gaat daarover in gesprek met gemeenten en branchepartijen:

1. versterking van de pedagogische kwaliteit;

2. één kwaliteitskader voor alle voorschoolse voorzieningen;

3. één financieringsstructuur voor werkende ouders.

 

Door een versterking van de pedagogische kwaliteit worden kinderen in voorschoolse voorzieningen meer gestimuleerd in hun ontwikkeling. Door de introductie van één kwaliteitskader voor alle voorschoolse voorzieningen en één financieringsstructuur voor werkende ouders worden bestaande belemmeringen voor samenwerking tussen voorzieningen zo veel mogelijk weggenomen.

In dit voorstel is het Rijk verantwoordelijk voor de kinderopvangtoeslag voor opvang van kinderen van werkende ouders6 in de kinderopvang of een peuterspeelzaal. Het organiseren van een aanbod voor kinderen van alleenverdieners of niet-werkende ouders7 blijft een verantwoordelijkheid van de gemeente. De VNG en andere belanghebbende partijen uit de sector hebben aangegeven voor alle kinderen een aanbod te willen doen. Daarom zal het kabinet met de VNG in overleg gaan over het gemeentelijk aanbod aan peuters van alleenverdieners en niet-werkende ouders. Daarnaast ziet het kabinet een belangrijke rol voor gemeenten om op lokaal niveau de samenwerking tussen voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs tot stand te brengen.

Voor doelgroepkinderen (kinderen met een risico op een taalachterstand) blijven de huidige vve-kwaliteitseisen van kracht. Gemeenten blijven verantwoordelijk voor het realiseren van voldoende aanbod van vve van goede kwaliteit voor alle doelgroepkinderen8 en behouden hiervoor de benodigde middelen.

 

3.1. Versterking van de pedagogische kwaliteit

 

Het kabinet streeft naar een kwaliteitsverhoging voor de reguliere kinderopvang en het reguliere peuterspeelzaalwerk. De ambitie van het kabinet richt zich op onderstaande elementen. Het kabinet zal in gesprek gaan met de Brancheorganisatie Kinderopvang, MOgroep en PO-Raad over de vertaling van de inzet in concrete kwaliteitseisen. Daarbij wordt ook gekeken naar goede voorbeelden in de huidige voorschoolse voorzieningen.

Peuters doelgericht stimuleren in hun ontwikkeling In de voorschoolse voorzieningen moet meer nadruk worden gelegd op het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. Van pedagogisch medewerkers wordt verwacht dat zij kinderen op een goede manier betrekken, interacties met en tussen kinderen stimuleren en kinderen op diverse manieren ondersteunen en uitdagen. Dit vergt specifieke vaardigheden en kennis van pedagogisch medewerkers. Daarom zijn scholing en een goede ondersteuning op de werkvloer van groot belang. Het kabinet wil met branchepartijen afspraken maken over structurele scholing van pedagogisch medewerkers om kinderen te stimuleren in hun ontwikkeling. Onderdeel van deze scholing moet een goede beheersing van de Nederlandse taal zijn. Een taalrijke omgeving is namelijk een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van jonge kinderen. Daarnaast wil het kabinet dat er een betere mix van mbo- en hbo-functies komt op de werkvloer. Hbo-geschoolde krachten kunnen (op de groep) een coachende rol vervullen bij het gericht werken aan de ontwikkeling van kinderen.

 

Een betere aansluiting tussen voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs

 

Binnen voorschoolse voorzieningen moet zoveel mogelijk worden toegewerkt naar het startniveau van het basisonderwijs (bijvoorbeeld aan de hand van ontwikkeldoelen). De ontwikkeling van peuters kan met een kindvolgsysteem worden gevolgd. Kind-volgsystemen zijn een praktisch hulpmiddel voor het observeren en registreren van de ontwikkeling van kinderen op sociaal-emotioneel, motorisch en cognitief gebied. Goed kijken naar en observeren van de ontwikkeling van kinderen staat centraal. Het hanteren van deze systematiek draagt bij aan een goede overgang van kinderen tussen voorschoolse voorzieningen en basisscholen en de totstandkoming van een doorlopende ontwikkel- en leerlijn.

 

3.2. Eén kwaliteitskader voor alle voorschoolse voorzieningen

 

Om toe te werken naar de hiervoor geschetste ambitie om de pedagogische kwaliteit te versterken, is het allereerst van belang om de huidige kwaliteitseisen aan kinderopvang en peuterspeelzalen gelijk te schakelen. De belangrijkste verschillen tussen beide voorzieningen zitten in de regels ten aanzien van:

de beroepskracht-kindratio;

de inzet van vrijwilligers;

het vierogen principe;

de buitenruimte.

 

Het kabinet wil samen met de branchepartijen tot één landelijk kwaliteitskader voor alle voorschoolse voorzieningen komen, waarin bovenstaande verschillen worden geharmoniseerd. In dit kwaliteitskader worden vervolgens ook de afspraken ten aanzien van de versterking van de pedagogische kwaliteit vastgelegd. Belangrijk aandachtspunt daarbij is het verminderen van regeldruk. Dit mede gelet op de motie Van Tellegen c.s. over een maatwerkaanpak regeldruk voor de sector kinderopvang.9 Voor vve blijft het bestaande kwaliteitskader van kracht.

 

3.3. Eén financieringsstructuur voor werkende ouders

 

Voor werkende ouders wordt de financiering van voorschoolse voorzieningen gestroomlijnd. Zij krijgen recht op kinderopvangtoeslag voor opvang in de voorschoolse voorziening van hun keuze: kinderdagverblijf en/of peuterspeelzaal. Dat gebeurt op het moment dat de kwaliteitseisen aan peuterspeelzalen en kinderopvang zijn gelijkgeschakeld. Het gelijktrekken van de financiering stimuleert een eerlijker speelveld tussen kinderopvang en peuterspeelzalen en vergroot de keuzevrijheid van ouders. Werkende ouders kunnen terecht bij beide voorzieningen, zonder dat er een onderscheid bestaat in kwaliteitseisen en financieringsstructuur. Hiermee verdwijnen de prikkels voor ouders om uit kostenoverwegingen voor een peuterspeelzaal te kiezen en voor gemeenten om een bezuiniging te realiseren door een peuterspeelzaal om te vormen tot een kinderdagverblijf. De kinderopvangtoeslag blijft in dit voorstel voorbehouden aan werkende ouders voor de combinatie van arbeid en zorg. Zij kunnen terecht bij één loket. Dit is een vereenvoudiging ten opzichte van het huidige stelsel.

 

3.4. Relatie met bestaande gemeentelijke initiatieven

 

In verschillende gemeenten zijn er initiatieven om te komen tot een betere afstemming tussen verschillende voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs. In de ene gemeente is ervoor gekozen om alle peuterspeelzalen om te vormen tot kinderopvanginstellingen. In andere gemeenten is er juist voor gekozen om peuterspeelzalen in nauwe samenwerking met basisscholen in stand te houden. Ook zijn er gemeenten die plannen hebben om op lokaal niveau een basisvoorziening te creëren. Gemeenten hebben vaak veel tijd en geld geïnvesteerd in deze initiatieven. Het kabinet wil dat deze initiatieven ook in de toekomst de ruimte krijgen, maar benadrukt dat het hier gaat om lokale initiatieven die ook door de betreffende gemeenten zullen moeten worden gefinancierd. Dit betekent dat het kabinet geen blauwdruk voorschrijft in het harmonisatieproces van voorschoolse voorzieningen en gemeenten de ruimte biedt voor lokale maatwerkoplossingen.

 

4. Financiering

 

Uitgangspunt is dat de plannen voor het stroomlijnen van de financiering voor voorschoolse voorzieningen worden gefinancierd uit bestaande middelen. Het Rijk neemt in dit voorstel de financiering van het reguliere peuterspeelzaalwerk voor kinderen van werkende ouders (circa 60% van de kinderen in peuterspeelzalen) voor haar rekening. Daarom ligt het in de rede om hiervoor middelen over te hevelen van gemeenten naar het Rijk. De voorstellen in deze brief leiden niet alleen tot minder uitgaven (stroomlijnen van de financiering), maar mogelijk ook tot extra kosten (versterken kwaliteit) voor gemeenten. Het kabinet is bereid de overheveling van middelen daarom te beperken tot het stopzetten van de decentralisatie-uitkering in het kader van de Wet Oke10. Deze uitname uit het gemeentefonds is dan kleiner dan de kosten die het Rijk van gemeenten overneemt. Dat betekent dat gemeenten eigen middelen behouden om lokaal maatwerk te leveren aanvullend op de kabinetsmaatregelen.

Over de definitieve vormgeving en bijbehorende financiering van de voorstellen vindt overleg plaats met de VNG. Een deel van de financiering zal gevonden worden in het verminderen van de regeldruk voor kinderopvangondernemers. Uiteraard zullen de budgettaire kaders zoals gesteld binnen het regeerakkoord hierbij in acht genomen worden.

 

5. Tijdpad en vervolg

 

Deze brief betreft een visie en bijbehorende inzet van het kabinet. Deze inzet moet nog verder worden uitgewerkt. Daarover gaat het kabinet verder in gesprek met de VNG, brancheorganisaties en andere betrokken partijen. Met de brancheorganisaties en de belangenvereniging van ouders wordt in ieder geval gesproken over alle kwaliteitsaspecten van het plan.

Met de VNG heeft op 20 november jl. een eerste bestuurlijk overleg plaatsgevonden. De VNG is blij met de erkenning in het regeerakkoord van het belang van het optimaliseren van de afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk, kinderopvang en voorschoolse educatie. De gemeenten zijn het eens met de invoering van één kwaliteitskader en de verhoging van de kwaliteit van alle voorschoolse voorzieningen, maar kunnen niet instemmen met het onderbrengen van de financiering van peuterspeelzalen onder de Wet kinderopvang. Over het vervolgproces is afgesproken dat we met elkaar in overleg blijven om overeenstemming te bereiken. Het kabinet vindt het van belang dat gemeenten ruimte blijven houden voor lokaal maatwerk. Bijvoorbeeld op het gebied van de financiële toegankelijkheid van voorschoolse voorzieningen en de aansluiting op het basisonderwijs.

De kabinetsinzet kan worden opgedeeld in twee fases. Eén kwaliteitskader voor alle voorschoolse voorzieningen en één financieringsstructuur voor werkende ouders (fase 1) vergen onder andere aanpassing van wetgeving en de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Daarnaast moeten gemeenten en voorschoolse voorzieningen voldoende tijd hebben om zich voor te kunnen bereiden op de wijzigingen. Het kabinet streeft daarom naar invoering per 1 januari 2016.

De versterking van de pedagogische kwaliteit (fase 2) zal meer tijd kosten en vergt extra inspanning van de sector. Dat is een proces dat stapsgewijs plaatsvindt. Samen met de betrokken partijen wordt dit zo snel mogelijk in gang gezet.

Uw Kamer zal in het voorjaar van 2014 worden geïnformeerd over de uitkomst van bovengenoemde gesprekken en de verdere uitwerking van de plannen.

 

De Minister van Sociale Zaken                                               De Staatssecretaris van

en Werkgelegenheid,                                                 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

 

L.F. Asscher                                                               Sander Dekker

 

Bijlage 1 Beschrijving huidig stelsel

Kinderopvang

Kinderopvang bestaat uit kinderdagopvang (0- tot 4-jarigen), buitenschoolse opvang (4- tot 12-jarigen) en gastouderopvang (0- tot 12-jarigen). Ouders die allebei werken of een traject naar werk volgen, hebben recht op kinderopvangtoeslag. De kinderopvangtoeslag is inkomensafhankelijk en afhankelijk van het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang, de prijs van de kinderopvang en het aantal uren kinderopvang per kind. Voor kinderopvanginstellingen en gastouders gelden landelijke kwaliteitseisen. Op deze kwaliteitseisen wordt toezicht gehouden door de GGD en zij worden gehandhaafd door de gemeente.

Peuterspeelzaalwerk

Peuterspeelzaalwerk is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Peuterspeelzalen zijn, afhankelijk van de gemeentelijke invulling, toegankelijk voor peuters van werkende en niet-werkende ouders. Over het algemeen kunnen peuters gedurende twee dagdelen per week terecht in een peuterspeelzaal. Gemeenten hebben de vrijheid om hiervoor zelf een ouderbijdrage te vragen. In sommige gemeenten zijn peuterspeelzalen gratis. Andere gemeenten vragen een vaste eigen bijdrage of een inkomensafhankelijke bijdrage voor een kind dat naar de peuterspeelzaal gaat. Ook voor peuterspeelzalen gelden landelijke kwaliteitseisen, waar GGD’en en gemeenten respectievelijk op toezien en handhaven. Deze kwaliteitseisen komen voor een groot gedeelte overeen met de kwaliteitseisen die gelden voor kinderdagverblijven.

 

Voorschoolse educatie (vve)11

Voorschoolse educatie is bedoeld voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal (doelgroepkinderen).

Gemeenten zijn verplicht zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorschoolse educatie. Gemeenten kunnen hiertoe subsidie toekennen aan kinderopvangcentra en/of peuterspeelzalen. Tevens maken gemeenten afspraken met partijen over de doelgroepdefinitie, de toeleiding en de doorlopende leerlijn. Ten behoeve van deze verplichting ontvangen gemeenten jaarlijks een specifieke uitkering voor onderwijsachterstandenbeleid (voorschoolse educatie, zomerscholen en schakelklassen) van € 261 miljoen. De G37 ontvangen daar bovenop € 95 miljoen om de kwaliteit en het bereik van vve te versterken. Hierover zijn bestuursafspraken gemaakt tussen Rijk en de G37, voor de periode 2012-2016.

Op de wettelijke basisvoorwaarden uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen houdt de GGD toezicht. Voor voorschoolse educatie gelden aanvullende kwaliteitseisen. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van de voorschoolse educatie op basis van het vve-toezichtkader.

 

 

 

  • 1 Vve staat voor voor- en vroegschoolse educatie. In deze brief wordt de afkorting vve gebruikt voor voorschoolse educatie.
  • 2 Brief van Brancheorganisatie Kinderopvang, MOgroep, PO-Raad en VNG van 16 september 2013.
  • 3 Kamerstukken 2012-2013, 31322, nr. 216.
  • 4 Peuterspeelzalen bieden gezien de kortere openingstijden geen volledig alternatief voor kinderopvang, maar in combinatie met gastouderopvang of informele opvang kan dat wel het geval zijn.
  • 5 Kamerstukken (Aanhangsel) 2012-2013, nr. 2490.
  • 6 Voor het recht op kinderopvangtoeslag moet(en) de alleenstaande ouder of beide partners arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die is gericht op arbeidsinschakeling, dan wel scholing, een opleiding of een cursus volgen.
  • 7 Onder alleenverdieners en niet-werkende ouders wordt verstaan: huishoudens waarbij één van de partners werkt (kostwinners) of waarbij beide partners niet werken.
  • 8 Zie ook brief ‘Kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie’ (Kamerstukken 2012/2013, 31 293, nr. 181).
  • 9 Tweede Kamer, Vergaderjaar 2013-2014, 31322, nr. 221
  • 10 Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie
  • 11 Vve staat voor voor- en vroegschoolse educatie. In deze brief wordt de afkorting vve gebruikt voor voorschoolse educatie.

Bron : Rijksoverheid