Antwoorden op de Kamervragen van het lid Dijkgraaf (SGP) over “kinderopvangtoeslag”.

2013Z07703
Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de kinderopvangtoeslag (ingezonden 16 april 2013)

1 Klopt het dat door uw brief van 11 december 2012 ook kinderopvangtoeslag wordt toegestaan voor ouders die enkel van de peuterspeelzaal gebruik maken, waarbij als enig criterium het aantal uren van de minst werkende partner geldt? 1)

Antwoord: Nee, dat klopt niet.

2 Heeft u de Belastingdienst een aanwijzing gegeven, met het oog op de rechtszekerheid van ouders en het voorkomen van juridische procedures?

Antwoord: In mijn brief met de cijfers over het derde kwartaal (kamerstukken II, 2011/12,31 322 nr. 198) heb ik uitgelegd op welke wijze toepassing wordt gegeven aan de wet. Deze uitleg is de basis voor de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst.

3 Hoe is het juridisch te verdedigen dat ouders die gebruik maken van peuterspeelzalen recht krijgen op kinderopvangtoeslag, terwijl de Wet kinderopvang peuterspeelzaalwerk nog steeds uitsluit van kinderopvangtoeslag? 2)

Antwoord: De stelling in de vraag is onjuist. Opvang in peuterspeelzalen geeft geen recht op kinderopvangtoeslag.

4 Kunt u ingaan op de uitspraak van de rechtbank Middelburg inzake deze kwestie? 3) In hoeverre en op welke gronden kan gezien de wettelijke regeling volstaan worden met het buiten toepassing verklaren van een passage uit een oorspronkelijke memorie van toelichting?

Antwoord: In de uitspraak van de rechtbank Middelburg is geoordeeld dat opvang van peuters voor een klein aantal uren per dag moet worden gezien als peuterspeelzaalwerk en dat er voor deze opvang derhalve geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat (Rechtbank Middelburg, AWB nr. 11/883). Uit de wetsgeschiedenis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Kamerstukken II, 2001-2002, nr. 28 447, nr. 3, blz. 5) volgt dat opvang van peuters voor een beperkt aantal uren geen mogelijkheid geeft tot het combineren van arbeid en zorg. Door de rechter werd op basis hiervan geoordeeld dat er sprake is van opvang in een peuterspeelzaal. De instelling staat wel geregistreerd als kinderdagverblijf in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Opvang in peuterspeelzalen is uitgesloten van kinderopvangtoeslag.
Sinds 2012 bestaat de koppeling aan het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. De koppeling aan gewerkte uren zorgt ervoor dat ouders alleen recht op kinderopvangtoeslag hebben als de uren van de opvang bedoeld zijn voor de combinatie van arbeid en zorg. Dit heeft de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag verhoogd. Het hanteren van twee verschillende urencriteria voor het recht op toeslag is onwenselijk. De koppeling aan gewerkte uren zorgt voor een verbetering van de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag. Dit leidt ertoe dat de koppeling aan gewerkte uren van de minst werkende ouder voortaan leidend is bij het recht op toeslag bij opvang van peuters in een geregistreerd kinderdagverblijf/bij een gastouder. De passage uit de memorie van toelichting is daarom vanaf december 2012 niet meer relevant voor het recht op kinderopvangtoeslag.

5 Hoe is deze handelwijze in overeenstemming te brengen met de bedoeling van het wetsvoorstel tot harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzalen (Wet OKE), waarin uitdrukkelijk gevolgen zijn verbonden aan het onderscheid tussen peuterspeelzaalwerk en kinderopvang?

Antwoord: Het onderscheid tussen kinderopvang en peuterspeelzalen is niet gewijzigd. De wijziging betreft het eerder invoeren van een ander urencriterium voor het recht op kinderopvangtoeslag.

6 Waarom wordt de kennelijke bedoeling van de wet zonder wetswijziging gewijzigd reeds voordat de evaluatie van de wet beschikbaar is? Wanneer kan de Kamer deze evaluatie tegemoet zien?

Antwoord: De bedoeling van de wet is niet gewijzigd. Zie ook het antwoord op vraag 4. De evaluatie van de Wet OKE zal rond de zomer in 2014 aan de Kamer worden gezonden.

7 Onderschrijft u nog steeds het uitgangspunt dat de kinderopvangtoeslag gericht is op het stimuleren van de arbeidsparticipatie van beide partners? Hoe is de openstelling van de kinderopvangtoeslag voor peuterspeelzalen hiermee te verenigen, mede gezien het feit dat de toelichting bij de Wet OKE erkent dat het gebruik van het reguliere peuterspeelzaalwerk door ouders vanwege de beperkte omvang niet is ingegeven door arbeidsparticipatie?

Antwoord: Ja, het uitgangspunt dat de kinderopvangtoeslag gericht is op het stimuleren van arbeidsparticipatie is niet gewijzigd.
Dit is onjuist. Opvang in peuterspeelzalen geeft geen recht op kinderopvangtoeslag.

8 Kunt u aangeven welke onderzoeken erop wijzen dat het toekennen van kinderopvangtoeslag voor de partner die minder dan 12 uren betaald werkt doelmatig is, mede in het licht van de sterk ontwikkelde deeltijdcultuur in Nederland? Bent u bereid te overwegen om kinderopvangtoeslag enkel toe te kennen voor partners die beide minimaal 12 uren betaald werken, waardoor tevens afbakeningsproblemen met de peuterspeelzalen kunnen worden vermeden?

Antwoord: Er is eerder onderzoek gedaan, bijvoorbeeld door het CPB, naar de relatie tussen de kinderopvang en arbeidsparticipatie. Hierbij is gekeken naar het effect van de kinderopvangtoeslag op zowel het aantal gewerkte personen als het aantal gewerkte uren. Naar het specifieke effect van de toeslag op partners die minder dan 12 uur werken is daarbij niet gekeken.
Ik zie geen aanleiding om de toegankelijkheid van kinderopvang aan te passen.

9 Kunt u aangeven welke extra uitgaven aan kinderopvangtoeslag gemoeid zullen zijn met het openstellen van de kinderopvangtoeslag voor peuterspeelzaalwerk zonder voor- en vroegschoolse educatie (VVE)? Waarom wordt de reikwijdte van de kinderopvangtoeslag verruimd, terwijl de noodzaak van bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag aan de orde is?

Antwoord: Opvang in peuterspeelzalen geeft geen recht op kinderopvangtoeslag. De reikwijdte van de kinderopvangtoeslag is niet verruimd. Dit heeft dus ook niet geleid tot extra uitgaven.

10 Hoe is het te rechtvaardigen dat bijvoorbeeld partners die respectievelijk 80% en 10% werken onder het bereik van de kinderopvangtoeslag vallen, terwijl gezinnen waarin één partner 100% verdient buiten de regeling vallen? Is hier sprake van rechtsongelijkheid?

Antwoord: De kinderopvangtoeslag is bedoeld voor de combinatie van arbeid en zorg. Huishoudens waarbij beide partners werken of in een traject naar werk volgen, kunnen kinderopvangtoeslag ontvangen. De koppeling aan gewerkte uren van de minst werkende partner zorgt ervoor dat de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag wordt versterkt. In uw voorbeeld heeft dit huishouden beperkt recht op kinderopvangtoeslag. Het aantal uren recht op kinderopvangtoeslag wordt gebaseerd op het aantal gewerkte uren van de partner die 10% werkt.

11 Klopt het dat u ter dekking van de kosten van het openstellen van de kinderopvangtoeslag voor peuterspeelzaalwerk een korting op het gemeentefonds aan wilt brengen? Zo ja, hoe kan de maatschappelijke en pedagogische functie van de peuterspeelzaal op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning gewaarborgd worden wanneer gemeenten zich als gevolg van deze korting genoodzaakt zien verder te bezuinigen op peuterspeelzalen? Hoe wordt hierbij rekening gehouden met de toezegging dat, zeker met het oog op de gestelde kwaliteitseisen, structureel toereikende middelen beschikbaar worden gesteld? 4)

Antwoord: De kinderopvangtoeslag is, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 en 3 toelicht, momenteel niet opengesteld voor opvang in peuterspeelzalen. Ik ben wel voornemens de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet Kinderopvang te brengen. Samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekijk ik momenteel hoe de verschillende functies van peuterspeelzalen en kinderopvang kunnen worden gecombineerd en welke toekomstige financieringsstructuur daar het beste bij past. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de geldende kwaliteitseisen. De toekomstige verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten speelt een belangrijke rol bij de vraag of een korting op het gemeentefonds voor de hand ligt. Voor de zomer zal ik uw Kamer informeren over mijn verdere plannen op dit punt.

1) Kamerstuk 31 322, nr. 198, p. 5/6.
2) Art. 1, tweede lid, onderdeel b, art. 1.5, eerste lid, onderdeel a, en art. 2.1 Wet kinderopvang. Dit uitgangspunt is bevestigd in het wetsvoorstel harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang, Kamerstukken II 31 989, nr. 3, p. 4, 41.
3) Rechtbank Middelburg, 26 april 2012, LJN BY0806.
4) Kamerstuk 31 989, nr. 7, p.. 21.

Bron : http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/05/23/beantwoording-kamervragen-over-kinderopvangtoeslag.html