Besluit van 1 november 2013, houdende wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, het Besluit kinderopvangtoeslag en het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in verband met het stellen van regels voor het register buitenlandse kinderopvang en enige andere wijzigingen:

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 juni 2013, nr. 2013-80298;

Gelet op de artikelen 1.8, eerste lid, 1.45, vierde lid, 1.47, eerste en zesde lid, 1.47a, derde lid, 1.47b, tweede lid en vierde lid, 1.48, zevende en elfde lid, 1.48a, derde lid, 1.48b, tweede lid, 1.50, tweede lid, onderdelen b en c, 1.56, tweede lid, 1.56b, tweede lid, onderdelen a en f, 2.2, derde lid, 2.4, eerste en zesde, 2.4a, derde lid, en 2.4b, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 juli 2013, No. W12.13.0181/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 oktober 2013, nr. 2013-149007;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I WIJZIGING BESLUIT KWALITEIT KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN

Het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen in ieder geval nadere regels worden gesteld met betrekking tot de opleidingseisen van beroepskrachten, bedoeld in het eerste lid, en de inzet van beroepskrachten in opleiding, bedoeld in het tweede lid.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De in het tweede lid bedoelde inventarisatie van de risico’s is inzichtelijk voor vraagouders en bevat in ieder geval een beschrijving van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes, met zich brengt.

2. In het vijfde lid wordt «Op de adressen waar opvang plaatsvindt,» vervangen door: Bij voorzieningen voor gastouderopvang.

3. Na het vijfde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen in ieder geval nadere regels worden gesteld met betrekking tot:
    • a. de elementen die de inventarisatie, bedoeld in het tweede lid, minimaal bevat;
    • b. de wijze waarop de houder van een gastouderbureau de inventarisatie openbaar maakt.

C

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9. Aanvullende regels inzake kwaliteit gastouderbureaus

Bij ministeriële regeling kunnen in ieder geval nadere regels worden gesteld omtrent de kwaliteit van gastouderbureaus inzake het voeren van gesprekken met gastouders en vraagouders en inzake de zorgplicht van gastouderbureaus.

D

Artikel 10 vervalt.

E

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11. Pedagogisch beleidsplan

  • 1. De houder van een gastouderbureau stelt een pedagogisch beleidsplan vast, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.
  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen in ieder geval nadere regels worden gesteld met betrekking tot de elementen die het plan, bedoeld in het eerste lid, minimaal bevat.

ARTIKEL II WIJZIGING BESLUIT REGISTERS KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZAALWERK

Het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede tot en met het derde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. de begripsomschrijvingen van «burgerservicenummer», «college» en «sociaal fiscaal-nummer» vervallen;

b. in de begripsomschrijving van «aantal kindplaatsen» wordt na «kinderopvangvoorziening» ingevoegd: , die geen gastouderbureau is,;

c. in de begripsomschrijving van «kinderopvangvoorziening» wordt «een kindercentrum, waarin buitenschoolse opvang dan wel dagopvang plaatsvindt» vervangen door: buitenschoolse opvang op een specifiek adres, dagopvang op een specifiek adres;

d. de begripsomschrijving van «registers» komt te luiden: het register kinderopvang en het register peuterspeelzaalwerk;

e. de begripsomschrijving van «uniek registratienummer» komt te luiden: het nummer, bedoeld in artikel 1.47b, derde lid, van de wet van een kinderopvangvoorziening, en artikel 1.48b, derde lid, van de wet van een voorziening als bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet;

f. aan de alfabetische rangschikking worden de volgende begripsomschrijvingen toegevoegd:

buitenschoolse opvang:
kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, alsmede gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;

dagopvang:
kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;

inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang:
het toekennen, op basis van een positieve beschikking, van de status geregistreerd in het register buitenlandse kinderopvang;

KvK-vestigingsnummer:
een door een kamer van koophandel toegekend uniek nummer aan een vestiging in het handelsregister;.

3. Het vierde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 2. Vorm en doel van de registers en het register buitenlandse kinderopvang

2. In het eerste lid wordt «Het register kinderopvang en het register peuterspeelzaalwerk» vervangen door: De registers en het register buitenlandse kinderopvang.

3. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid en het vierde en vijfde tot het zesde en zevende lid, wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In het register buitenlandse kinderopvang worden gegevens verwerkt over voorzieningen als bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet en over de inschrijving in en de verwijdering uit dat register van die voorzieningen.

4. Na het vierde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. In het register buitenlandse kinderopvang worden gegevens verwerkt met het oog op de raadpleging door ouders om na te gaan of de voorzieningen als bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet redelijkerwijs zullen voldoen aan de kwaliteitseisen die naar aard en strekking in overeenstemming zijn met het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2, van de wet, in verband met de aanspraken van de ouders, bedoeld in artikel 1.5 van de wet en met het oog op het toezicht op en de handhaving van de bij of krachtens artikel 1.48 van de wet gestelde regels.

5. In het zevende lid (nieuw) wordt na «register kinderopvang» ingevoegd: en het register buitenlandse kinderopvang.

C

In artikel 3, eerste lid, wordt na «de registers» ingevoegd: en het register buitenlandse kinderopvang.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 4. Beheer van de registers en het register buitenlandse kinderopvang

2. In het tweede, derde en vijfde lid wordt na «de registers» telkens toegevoegd: en het register buitenlandse kinderopvang.

E

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «de houder» vervangen door «degene» en wordt na «het college» ingevoegd: in ieder geval.

2. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. het KvK-nummer van de onderneming of activiteit en, indien degene die voornemens is een kindercentrum of een gastouderbureau te exploiteren een natuurlijk persoon is, zijn burgerservicenummer;.

3. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de naam en het correspondentieadres van degene die voornemens is het kindercentrum of het gastouderbureau te exploiteren en de naam, het bezoekadres en het telefoonnummer van het kindercentrum of het gastouderbureau;.

4. In de aanhef van het tweede lid wordt na «het college» ingevoegd: in ieder geval.

5. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de naam en het unieke registratienummer van het gastouderbureau;.

6. In de aanhef van het derde lid wordt «artikel 1.62 van de wet» vervangen door «artikel 1.62, eerste lid, van de wet» en wordt na «het college» ingevoegd: in ieder geval.

7. Het derde lid, onderdelen b en c, komen te luiden:

  • b. een kopie van de verklaringen omtrent het gedrag, bedoeld in de artikelen 1.50, vijfde lid, juncto 1.56, derde lid, en 1.56b, vierde lid, van de wet;
  • c. een kopie van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van degene die de aanvraag indient voor zover het om een kindercentrum of een gastouderbureau gaat en van de gastouder, voor zover het om een voorziening voor gastouderopvang gaat;.

8. In het derde lid, onderdeel d, wordt «aan de deskundigheidseisen, bedoeld in artikel 1.56b, van de wet wordt voldaan» vervangen door: de gastouder aan de deskundigheidseisen, bedoeld in artikel 13 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen voldoet, tenzij de gastouder al een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang exploiteert;.

9. Het derde lid, onderdelen e en f, komen te luiden:

  • e. voor zover het om een kindercentrum of een gastouderbureau gaat, een pedagogisch beleidsplan als bedoeld in de artikelen 5, tweede lid en 11, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen;
  • f. een risico-inventarisatie als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 7, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

10. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, eerste en tweede lid, van de wet, wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat ter zake door Onze Minister is vastgesteld.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, en, zodra dat door de houder is aangeleverd, het KvK-vestigingsnummer;

3. De onderdelen b tot en met d van het eerste lid vervallen onder verlettering van de onderdelen e en f tot b tot c.

4. Het eerste lid, onderdelen, d (nieuw) en e (nieuw) komen te luiden:

  • d. de datum van de wijziging van de gegevens naar aanleiding van het besluit, bedoeld in de artikelen 1.47, tweede lid, en 1.47a, eerste lid, van de wet;
  • e. de datum van de verwijdering van de inschrijving naar aanleiding van het besluit, bedoeld in de artikelen 1.47, vierde lid, en 1.47a, eerste lid, van de wet;

5. De onderdelen i en j worden verletterd tot f en g, de punt aan het einde van onderdeel g (nieuw) wordt vervangen door een puntkomma, en er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. de status van de inschrijving.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Naast de gegevens, bedoeld in het eerste lid, neemt het college andere gegevens die bij ministeriële regeling kunnen worden aangewezen op onder het unieke registratienummer in het register kinderopvang.

G

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 7. Wijziging gegevens

2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Het college kan naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 1.47, eerste lid, van de wet een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, vierde lid, van de wet laten verrichten alvorens ter zake een besluit te nemen.
  • 2. Onder een wijziging van gegevens waarvan de houder onverwijld mededeling doet als bedoeld in artikel 1.47, eerste lid, van de wet wordt in ieder geval verstaan: een wijziging van gegevens als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, de toekenning van een KvK-vestigingsnummer aan het kindercentrum of het gastouderbureau, de aansluiting of de beëindiging van de aansluiting van een voorziening voor gastouderopvang bij een gastouderbureau en de beëindiging van de exploitatie van de kinderopvangvoorziening.

3. Het derde tot en met zesde lid en het achtste en negende lid vervallen, onder vernummering van het zevende lid tot het derde lid.

4. In het derde lid (nieuw) wordt in de tweede zin «Het college behandelt dit verzoek om aanpassing» vervangen door: Het college behandelt dit gezamenlijke verzoek tot aanpassing van de bestaande en toekomstige houder.

5. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de houder van een geregistreerde kinderopvangvoorziening een kinderopvangvoorziening in exploitatie wil nemen op een ander adres of op het adres waar hij al een kinderopvangvoorziening exploiteert, dient hij hiertoe een aanvraag als bedoeld in artikel 1.45, eerste en tweede lid, van de wet in. Het college bepaalt in dat geval waarop het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62 van de wet betrekking heeft. In afwijking van de eerste zin wordt geen nieuwe aanvraag tot exploitatie ingediend indien het adres van een gastouderbureau wijzigt.
  • 5. Een verzoek als bedoeld in artikel 1.47, eerste lid, van de wet wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat ter zake door Onze Minister is vastgesteld.

H

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het college kan besluiten tot verwijdering van een kinderopvangvoorziening uit het register kinderopvang als bedoeld in artikel 1.47a, eerste lid, van de wet, indien:
    • a. is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening exploiteert en er geen verzoek tot wijziging als bedoeld in artikel 7, derde lid, is ingediend;
    • b. uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, tweede tot en met vijfde lid, van de wet of anderszins is gebleken dat de houder in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, afdeling 3, paragrafen 2 of 3 van de wet.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het college maakt de verwijdering van een kinderopvangvoorziening, niet zijnde een voorziening voor gastouderopvang, uit het register kinderopvang bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een gemeentelijke website.

3. Het achtste lid komt te luiden:

  • 8. De termijn, bedoeld in artikel 1.47b, vierde lid, van de wet, bedraagt vier maanden te rekenen vanaf de datum waarop de inschrijving van het gastouderbureau uit het register kinderopvang is verwijderd.

I

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van artikel 9 wordt na «uit» toegevoegd: het.

2. In artikel 9, eerste lid, wordt «, met uitzondering van burgerservicenummers, het woonadres van gastouders,» vervangen door: , met uitzondering van burgerservicenummers, het telefoonnummer en het woonadres van gastouders,.

J

In het opschrift van artikel 10 wordt na «gegevens» toegevoegd: in het.

K

Na hoofdstuk 2 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2A. REGISTER BUITENLANDSE KINDEROPVANG

Artikel 10a. De aanvraag
  • 1. Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 1.48, derde lid, van de wet, verstrekt een ouder als bedoeld in artikel 1.48, derde lid, van de wet in ieder geval de volgende gegevens aan Onze Minister:
    • a. zijn naam- en adresgegevens, zijn land van vestiging en zijn telefoonnummer;
    • b. een kopie van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht dat op zijn naam is gesteld;
    • c. een kopie van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht waarmee de identiteit kan worden vastgesteld van het kind, van wie de ouder voornemens is gebruik te maken van een voorziening als bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet;
    • d. de naam- en adresgegevens, het land van vestiging en het telefoonnummer van de voorziening, bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet;
    • e. de naam- en adresgegevens, het land van vestiging en het telefoonnummer van degene als bedoeld in artikel 1.48, vierde lid, van de wet;
    • f. voor zover het gaat om gelijkstelling met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang en sprake is van tussenkomst van een organisatie als bedoeld in artikel 1.48, eerste lid, van de wet of een geregistreerd gastouderbureau, de naam- en adresgegevens, het land van vestiging en het telefoonnummer van die organisatie;
    • g. het soort kinderopvang dat wordt geboden;
    • h. een of meer bewijsstukken waaruit blijkt dat de voorziening, bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet, voldoet aan artikel 1.48, vijfde lid, onderdeel a, van de wet;
    • i. voor zover het gaat om gelijkstelling met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang en sprake is van tussenkomst van een organisatie als bedoeld in artikel 1.48, eerste lid, van de wet of een geregistreerd gastouderbureau, een of meer bewijsstukken waaruit blijkt dat sprake is van die tussenkomst.
  • 2. De aanvraag, bedoeld in artikel 1.48, derde lid, van de wet wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat ter zake door Onze Minister is vastgesteld.
  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Artikel 10b. In het register buitenlandse kinderopvang op te nemen gegevens
  • 1. In het register buitenlandse kinderopvang neemt Onze Minister onder het unieke registratienummer de volgende gegevens op:
    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdelen d, met uitzondering van het telefoonnummer en g;
    • b. de ingangs- en einddatum van de inschrijving, bedoeld in artikel 1.48, zesde lid, van de wet;
    • c. de datum van wijziging van gegevens, bedoeld in de artikelen 1.48, negende lid, en 1.48a, eerste lid, van de wet;
    • d. de datum van de verwijdering van de inschrijving als bedoeld in de artikelen 1.48, negende lid, van de wet en 10d, eerste lid;
    • e. de status van de inschrijving.
  • 2. Naast de gegevens, bedoeld in het eerste lid, neemt Onze Minister andere bij ministeriële regeling aangewezen gegevens op onder het unieke registratienummer in het register buitenlandse kinderopvang.
Artikel 10c. Wijziging verstrekte gegevens
  • 1. Onder een wijziging van gegevens waarvan de ouder onverwijld mededeling doet als bedoeld in artikel 1.48, zevende lid, van de wet wordt verstaan: een wijziging van gegevens als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, onderdeel a.
  • 2. Een verzoek als bedoeld in artikel 1.48, zevende lid, van de wet wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat ter zake door Onze Minister is vastgesteld.
Artikel 10d. Verwijdering uit het register buitenlandse kinderopvang
  • 1. Onze Minister kan besluiten tot verwijdering van een voorziening als bedoeld in artikel 1.48a, tweede lid, van de wet uit het register buitenlandse kinderopvang indien blijkt dat:
    • a. de kwaliteit van deze voorziening naar aard en strekking niet langer overeenkomt met het bepaalde bij of krachtens paragraaf 2 van afdeling 3 van hoofdstuk 1 van de wet;
    • b. de houder van een voorziening niet meewerkt aan een verzoek om nadere informatie of de verstrekking van zakelijke gegevens of bescheiden als bedoeld in artikel 1.48, vierde lid, van de wet;
    • c. er geen kinderopvangtoeslag wordt uitbetaald voor het gebruik van deze voorziening;
    • d. de einddatum van de inschrijving als bedoeld in artikel 1.48, zesde lid, van de wet is verstreken.
  • 2. Onze Minister maakt de verwijdering van inschrijvingen uit het register buitenlandse kinderopvang als bedoeld in artikel 1.48a, tweede lid, van de wet bekend op een website van de rijksoverheid.
  • 3. De verwijdering uit het register buitenlandse kinderopvang, bedoeld in de artikelen 1.48, negende lid, 1.48a, tweede lid, van de wet en het eerste lid, en de bekendmaking, bedoeld in het tweede lid, vinden onverwijld plaats.
  • 4. Bij verwijdering van een voorziening als bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet, blijft deze onder het unieke registratienummer zichtbaar met de status «niet meer geregistreerd» en met de datum van ingang van deze status, die ligt op of na de datum waarop de verwijdering door Onze Minister in het register buitenlandse kinderopvang is verwerkt.
Artikel 10e. De ingangs- en einddatum van de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang
  • 1. De ingangsdatum van de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang, bedoeld in artikel 1.48, zesde lid, van de wet, wordt bepaald op de datum dat Onze Minister de aanvraag tot inschrijving daarin heeft ontvangen.
  • 2. De einddatum van de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang, bedoeld in artikel 1.48, zesde lid, van de wet, wordt bepaald op vier jaar na de ingangsdatum van de inschrijving daarin, bedoeld in datzelfde artikel.
  • 3. Indien met een bewijsstuk als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel h, slechts aannemelijk wordt gemaakt dat de voorziening, bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet, voor een kortere periode dan vier jaar voldoet aan artikel 1.48, vijfde lid, onderdeel a, van de wet, wordt de einddatum, in afwijking van het tweede lid, bepaald op de laatste dag van die periode.
  • 4. Indien sprake is van verwijdering als bedoeld in artikel 10d, wordt, in afwijking van het tweede lid, de datum waarop deze verwijdering ingaat als einddatum bepaald.
Artikel 10f. Verstrekking gegevens uit het register buitenlandse kinderopvang
  • 1. De gegevens, genoemd in artikel 10b, die in het register buitenlandse kinderopvang zijn opgenomen kunnen door een ieder worden geraadpleegd.
  • 2. Na verwijdering van een voorziening als bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet uit het register buitenlandse kinderopvang kunnen door een ieder gedurende een periode van zeven jaren na de datum van de verwijdering, bedoeld in artikel 10d, vierde lid, uitsluitend worden geraadpleegd: de naam- en adresgegevens en het land van vestiging van de voorziening, het unieke registratienummer, de ingangsdatum van de inschrijving als bedoeld in artikel 1.48, zesde lid, van de wet, de status «niet meer geregistreerd» en de datum van ingang van deze status.
  • 3. De gegevens die verwerkt worden in het register buitenlandse kinderopvang worden verstrekt aan de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover de kennisneming daarvan noodzakelijk is voor de uitvoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en aan de rijksbelastingdienst voor de heffing of invordering van enige rijksbelasting.
Artikel 10g. Bewaartermijn gegevens in het register buitenlandse kinderopvang

De gegevens van een voorziening als bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet, in het register buitenlandse kinderopvang worden door Onze Minister bewaard tot zeven jaar nadat zij zijn gewijzigd of nadat de voorziening uit dit register is verwijderd.

L

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «de houder, bedoeld in artikel 2.1 van de wet» vervangen door «degene» en wordt na «het college» ingevoegd: in ieder geval.

2. Het eerste lid, onderdelen a en b, komen te luiden:

  • a. het KvK-nummer van de onderneming of activiteit en, indien degene die voornemens is een peuterspeelzaal te exploiteren een natuurlijk persoon is, zijn burgerservicenummer;
  • b. de naam en het correspondentieadres van degene die voornemens is de peuterspeelzaal te exploiteren en de naam, het bezoekadres en het telefoonnummer van de peuterspeelzaal;.

3. Onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het einde van onderdeel d, vervallen in het eerste lid de onderdelen e en f.

4. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Ten behoeve van het afgeven van de beschikking en het onderzoek door de toezichthouder, bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, van de wet, verstrekt de aanvrager aan het college:
    • a. een kopie van de verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 2.6, vijfde lid, van de wet;
    • b. een kopie van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van degene die de aanvraag indient;
    • c. een pedagogisch beleidsplan als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen;
    • d. een risico-inventarisatie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

5. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De aanvraag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de wet wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat ter zake door Onze Minister is vastgesteld.

M

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, en, zodra dat door de houder is aangeleverd, het KvK-vestigingsnummer;

3. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel b.

4. Het eerste lid, onderdelen c en d, (nieuw) komen te luiden:

  • c. de datum van de wijziging van de gegevens naar aanleiding van het besluit, bedoeld in de artikelen 2.4, tweede lid, en 2.4a, eerste en tweede lid, van de wet;
  • d. de datum van de verwijdering van de inschrijving naar aanleiding van het besluit, bedoeld in de artikelen 2.4, vierde lid, en 2.4a, eerste lid, van de wet;.

5. De onderdelen e, f en h van het eerste lid vervallen onder verlettering van onderdeel g tot e.

6. In het eerste lid wordt na onderdeel e (nieuw) een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. de status van de inschrijving.

7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Naast de gegevens, bedoeld in het eerste lid, neemt het college andere gegevens die bij ministeriële regeling kunnen worden aangewezen op in het register peuterspeelzaalwerk.

N

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 13. Wijziging gegevens

2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Het college kan naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de wet een onderzoek als bedoeld in artikel 2.20, derde lid, van de wet laten verrichten alvorens ter zake een besluit te nemen.
  • 2. Onder een wijziging van gegevens waarvan de houder onverwijld mededeling doet als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de wet wordt in ieder geval verstaan: een wijziging van gegevens als bedoeld in artikel 11, eerste lid, de toekenning van een KvK-vestigingsnummer aan de peuterspeelzaal en de beëindiging van de exploitatie van de peuterspeelzaal.

3. Het derde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.

4. In het derde lid (nieuw) wordt in de tweede zin «Het college behandelt dit verzoek tot aanpassing» vervangen door: Het college behandelt dit gezamenlijke verzoek tot aanpassing van de bestaande en toekomstige houder.

5. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de houder van een geregistreerde peuterspeelzaal op een nieuw adres een peuterspeelzaal in exploitatie wil nemen, dient hij hiertoe een aanvraag in als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de wet. Het college bepaalt in dit geval waarop het onderzoek, bedoeld in artikel 2.20 van de wet, betrekking heeft.
  • 5. Een verzoek als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de wet wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat ter zake door Onze Minister is vastgesteld.

O

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het college kan besluiten tot verwijdering van een peuterspeelzaal uit het register peuterspeelzaalwerk, bedoeld in artikel 2.4a, eerste lid, van de wet, indien:
    • a. is gebleken dat de houder niet langer de peuterspeelzaal exploiteert en er geen verzoek tot wijziging als bedoeld in artikel 13, derde lid, is ingediend;
    • b. uit een onderzoek als bedoeld in artikel 2.20, tweede tot en met vierde lid, van de wet of anderszins is gebleken dat de houder in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 of 3 van de wet.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het college maakt de verwijdering van een peuterspeelzaal uit het register peuterspeelzaalwerk bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een gemeentelijke website.

P

In het opschrift van artikel 15 wordt na «uit» toegevoegd: het.

Q

In het opschrift van artikel 16 wordt na «gegevens» toegevoegd: in het.

R

In artikel 20 wordt na «kinderopvang» ingevoegd: , buitenlandse kinderopvang.

ARTIKEL III WIJZIGING BESLUIT KINDEROPVANGTOESLAG

In bijlage I, behorende bij artikel 6 van het Besluit kinderopvangtoeslag, wordt in de kinderopvangtoeslagtabel 2014 de rij

€ 100,742 € 100,573 19.0% 77.0%.

vervangen door de rij:

€ 100,742 € 103,573 19.0% 77.0%.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 1 november 2013

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de twintigste november 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en doel

De Wijzigingswet kinderopvang 2013 (Stb. 2013, 253 en 254) beoogt onder andere de veiligheid van kinderen binnen de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk verder te waarborgen. Het gaat daarbij om een uitbreiding en aanscherping van de plicht om te beschikken over een verklaring omtrent het gedrag (VOG) en om de invoering van een zogenaamde meldplicht voor professionals bij zedenmisbruik en mishandeling van de opgevangen kinderen in de kinderopvang. Daarnaast is beoogd om een meer betrouwbaar register buitenlandse kinderopvang tot stand te brengen, dat voor zover mogelijk uitgaat van dezelfde systematiek als de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Ook is de verantwoordelijkheid van het gastouderbureau jegens de gastouders nader ingevuld. De houder van een gastouderbureau dient een zodanig beleid te voeren dat dit beleid leidt tot naleving van artikel 1.56b van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) door de gastouder.

In samenhang met de Wijzigingswet kinderopvang 2013 worden met het onderhavige besluit het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (hierna: Besluit registers) en het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (hierna: Besluit kwaliteit) aangepast.

De wijzigingen in het Besluit registers hebben met name betrekking op het bestaande register buitenlandse kinderopvang. De wijzigingen zorgen voor een register dat zoveel mogelijk aansluit bij de systematiek van de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, maar houden wel rekening met het unieke karakter van het register buitenlandse kinderopvang. Ouders die kinderopvang buiten Nederland, maar in een andere lidstaat van de Europese Unie (hierna: EU-lidstaat) of staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna: EER-staat) of in Zwitserland afnemen, krijgen met deze wijzigingen meer duidelijkheid over het register buitenlandse kinderopvang en de daarmee samenhangende procedures als inschrijving in het register, wijzigingen en verwijdering uit het register buitenlandse kinderopvang.

De wijzigingen in het Besluit kwaliteit zijn voornamelijk technisch van aard. Met het onderhavige besluit (en de Wijzigingswet kinderopvang 2013) is beoogd om de regels over kwaliteit voor kindercentra, gastouderbureaus, gastouders en peuterspeelzalen zoveel mogelijk te uniformeren en op hetzelfde regelingsniveau (dat wil zeggen in een algemene maatregel van bestuur of in een ministeriële regeling) neer te leggen.

Naast het aanbrengen van wijzigingen die voortvloeien uit de Wijzigingswet kinderopvang 2013, wordt ook gebruik gemaakt van de gelegenheid om enkele omissies en verschrijvingen in deze besluiten te herstellen en de daarin opgenomen bepalingen, voor zover nodig, te verduidelijken en te verbeteren. Tevens wordt een in het Besluit kinderopvangtoeslag (Stb. 2013, 386) vermeld bedrag gecorrigeerd.

2. Korte beschrijving inhoud besluit

Het onderhavige besluit betreft een aanpassing van het Besluit registers en van het Besluit kwaliteit. Het gaat daarbij onder meer om de onderstaande wijzigingen die verband houden met het register buitenlandse kinderopvang.

De wijzigingen in het Besluit registers met betrekking tot het register buitenlandse kinderopvang hangen samen met de artikelen 1.48 tot en met 1.48c van de Wko, zoals deze artikelen luiden met ingang van 1 januari 2014. In die artikelen wordt bepaald dat de inrichting van het register buitenlandse kinderopvang wordt geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Daartoe worden de volgende onderwerpen geregeld in het Besluit registers:

  • – de vorm en het doel van het register buitenlandse kinderopvang;
  • – de aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang;
  • – de in het register buitenlandse kinderopvang op te nemen gegevens;
  • – wijziging van verstrekte gegevens;
  • – verwijdering uit het register buitenlandse kinderopvang;
  • – de ingangs- en einddatum van de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang;
  • – verstrekking van gegevens uit het register buitenlandse kinderopvang;
  • – de bewaartermijn van gegevens in het register buitenlandse kinderopvang.

Deze wijzigingen worden verder toegelicht in paragraaf 3.1, 3.1.1 en 3.1.2. Tevens zijn ook wijzigingen doorgevoerd in verband met onduidelijkheden en problemen die in de praktijk van de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk naar voren zijn gekomen, hetgeen wordt toegelicht in paragraaf 3.2.

In het Besluit kwaliteit worden de regels voor gastouderbureaus op dezelfde manier verdeeld over het Besluit kwaliteit en de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 (hierna: Regeling kwaliteit) als de regels voor kindercentra en peuterspeelzalen.

3. Besluit registers

3.1. Register buitenlandse kinderopvang

Voor kinderopvang die plaatsvindt buiten Nederland, maar in een andere EU-lidstaat, een andere EER-staat of Zwitserland, kan op grond van een Europese verordening (Verordening 883/2004) recht op kinderopvangtoeslag bestaan. Voornoemd recht op kinderopvangtoeslag is, indien één van de ouders niet in Nederland woont, tevens neergelegd in artikel 1.6, tweede en derde lid, van de Wko. Net zoals, voor het recht op kinderopvangtoeslag, de voorzieningen voor kinderopvang in Nederland geregistreerd moeten zijn (namelijk in het register kinderopvang), moet een voorziening, bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet (hierna: buitenlandse kinderopvangvoorziening) in een andere EU-lidstaat, een andere EER-staat of Zwitserland ook opgenomen zijn in een register (namelijk in het register buitenlandse kinderopvang). De artikelen 1.48 tot en met 1.48b van de Wko, zoals die luiden met ingang van 1 januari 2014, regelen de inschrijving van een buitenlandse kinderopvangvoorziening in het register buitenlandse kinderopvang. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is belast met deze inschrijving. Inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang is de uitkomst van het positieve besluit van de Minister op een aanvraag om een buitenlandse kinderopvangvoorziening in het register buitenlandse kinderopvang in te schrijven. Indien de voorziening wordt ingeschreven in dit register, wordt de aanvrager hierover bericht.

Om recht te doen aan het specifieke karakter van het register buitenlandse kinderopvang, wijkt de opzet van dit register enigszins af van de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Het register buitenlandse kinderopvang is waar mogelijk gelijkvormig en waar nodig verschillend. Het grote verschil tussen het register kinderopvang enerzijds en het register buitenlandse kinderopvang anderzijds is dat het register kinderopvang behalve door de Belastingdienst/Toeslagen ook wordt gebruikt door GGD-en en gemeenten ten behoeve van toezicht en handhaving. Bij het register buitenlandse kinderopvang wordt aan de hand van beschikbaar gestelde gegevens beoordeeld of de kwaliteit van de buitenlandse kinderopvangvoorziening naar aard en strekking overeenkomt met de kwaliteitseisen zoals die in Nederland gelden, maar blijft het betreffende land verantwoordelijk voor de kwaliteit van de opvang. Het register buitenlandse kinderopvang is nodig ten behoeve van de uitkering van de kinderopvangtoeslag. De verschillen betreffen verder onder meer de te registreren gegevens, de aanvraagprocedure, de verwerking van wijzigingen en de verwijdering van buitenlandse kinderopvangvoorzieningen uit het register buitenlandse kinderopvang. Verder worden de gegevens uit de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en het handelsregister niet opgevraagd voor inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang, omdat buitenlandse kinderopvangvoorzieningen niet staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en in het handelsregister.

Het register buitenlandse kinderopvang is door iedereen te raadplegen via de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl ). Een deel van de geregistreerde gegevens kan worden afgeschermd. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de huidige registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Het afgeschermde deel van het register buitenlandse kinderopvang is uitsluitend toegankelijk voor de Minister van SZW en de door hem aangewezen bewerker.

Het feit dat een buitenlandse kinderopvangvoorziening in het register buitenlandse kinderopvang is ingeschreven geeft ouders het inzicht dat de kwaliteit van de voorziening, voor zover vast te stellen door de Minister van SZW, op het moment van inschrijving naar aard en strekking redelijkerwijs in overeenstemming is met de kwaliteitseisen zoals die in Nederland gelden, conform het bepaalde bij of krachtens paragraaf 2 van afdeling 3 van hoofdstuk 1 van de Wko.

Omdat met betrekking tot kinderopvang die plaatsvindt in een andere EU-lidstaat, een andere EER-staat of Zwitserland inschrijving van de buitenlandse kinderopvangvoorziening in het register buitenlandse kinderopvang een voorwaarde is voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag, biedt het register buitenlandse kinderopvang ouders ook informatie over hun recht op deze toeslag (artikel 1.5 juncto 1.48, eerste of tweede lid, van de Wko).

Bij inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang krijgt elke buitenlandse kinderopvangvoorziening (dit is ofwel een kindercentrum waar buitenschoolse opvang wordt geboden, ofwel een kindercentrum waar dagopvang wordt geboden, ofwel een voorziening voor gastouderopvang) een uniek registratienummer. Dit nummer heeft altijd betrekking op een specifieke locatie waar opvang wordt geboden. De unieke registratienummers waarmee de buitenlandse kinderopvangvoorzieningen in het register buitenlandse kinderopvang staan, worden gebruikt door ouders en de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de aanvraag voor kinderopvangtoeslag die ouders bij de Belastingdienst/Toeslagen indienen.

Het register buitenlandse kinderopvang heeft de vorm van een elektronische databank. De uitvoeringsorganisatie Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) is belast met het beheer van de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en deze taak wordt uitgebreid met het beheer van het register buitenlandse kinderopvang. Het register buitenlandse kinderopvang valt voor de daarin opgenomen persoonsgegevens onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Minister van SZW is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de verwerking van de te registreren gegevens en treft maatregelen die er toe strekken dat het register buitenlandse kinderopvang juist, actueel en volledig is. De Minister baseert zich daarbij op de gegevens die hij aangeleverd krijgt door de ouder die de aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang indient. De bij de aanvraag ingediende gegevens worden voor zover mogelijk door de Minister van SZW gecontroleerd aan de hand van formele bewijsstukken van een overheidsinstantie voordat de gegevens worden opgenomen in het register. Als een ouder een wijziging van gegevens doorgeeft, worden de gegevens ook zoveel mogelijk gecontroleerd, om te voorkomen dat er onjuiste gegevens in het register buitenlandse kinderopvang geregistreerd worden of blijven.

3.1.1. Aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang
De aanvraagprocedure

Het Besluit registers geeft uitvoering aan het derde lid van artikel 1.48 van de Wko, dat verwijst naar het eerste of tweede lid van dat artikel. Het derde lid van artikel 1.48 Wko bepaalt (met ingang van 1 januari 2014) dat:

Een ouder die ten behoeve van zijn kind voornemens is:

  • a. gebruik te maken van een voorziening als bedoeld in het eerste of tweede lid die nog niet staat ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang; en
  • b. aanspraak te maken op de kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 1.5, eerste lid;

dient bij Onze Minister een aanvraag in voor inschrijving van die voorziening in het register buitenlandse kinderopvang.

In het kort ziet de aanvraagprocedure er als volgt uit:

Een ouder, die aanspraak wil maken op kinderopvangtoeslag uit Nederland, dient voordat hij gebruik maakt van opvang in een buitenlandse kinderopvangvoorziening, een aanvraag inschrijving van die voorziening in het register buitenlandse kinderopvang in bij de Minister van SZW. Voor gelijkstelling met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang geldt dat er gebruik moet worden gemaakt van een organisatie die naar aard en strekking gastouderopvang tot stand brengt of begeleidt als bedoeld in artikel 1.48, eerste lid, van de Wko, als in het betreffende land een of meer van dergelijke organisaties aanwezig zijn. In Nederland moet gastouderopvang tot stand komen door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Niet alle andere lidstaten en Zwitserland hebben ook gastouderbureaus. Vandaar dat deze eis niet wordt opgelegd als de ouder hier niet aan kan voldoen. Er zijn ook landen waarbij (een instantie van) de overheid een rol speelt bij het tot stand komen van gastouderopvang. Zo’n organisatie heeft dan niet exact dezelfde functie als een gastouderbureau in Nederland. Daarom is er in de Wijzigingswet kinderopvang 2013 een breder begrip opgenomen dan gastouderbureau, namelijk een organisatie die naar aard en strekking gastouderopvang tot stand brengt of begeleidt. In Duitsland gaat het dan bijvoorbeeld om het zogenoemde Jugendamt of het Familien Service Büro. Voor gelijkstelling met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang kan een ouder ook gebruik maken van een in Nederland gevestigd gastouderbureau dat is ingeschreven in het register kinderopvang.

Bij de aanvraag dient de ouder één of meer bewijsstukken aan te leveren van de (regionale) overheid waaruit blijkt dat de kwaliteit van de buitenlandse kinderopvangvoorziening naar aard en strekking in overeenstemming is met de kwaliteitseisen zoals die in Nederland gelden. In de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt voor een aantal landen nader gespecificeerd welk bewijsstuk de ouder mee moet sturen. Indien voor het land waar de buitenlandse kinderopvangvoorziening is gevestigd niet gespecificeerd wordt welk bewijsstuk meegestuurd moet worden, dient de ouder ook de geldende regels en voorwaarden op het gebied van kinderopvang van het betreffende land mee te sturen. Op grond daarvan kan bepaald worden of de geldende regels en voorwaarden in het betreffende land naar aard en strekking overeenkomen met de kwaliteitseisen zoals die gelden op grond van de Wko.

Als de Minister van SZW de aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang heeft ontvangen, beschikt de Minister op grond van artikel 1.48, vijfde lid, van de Wko (zoals dit luidt met ingang van 1 januari 2014) uiterlijk tien weken na ontvangst van de aanvraag. Deze periode kan langer worden indien er aanvullende informatie wordt opgevraagd bij de ouder. In dat geval wordt de beslistermijn opgeschort. Indien de Minister positief beschikt op de aanvraag, dan vindt inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang plaats per de datum waarop de Minister van SZW de aanvraag heeft ontvangen. De Minister van SZW stelt de ouder die de aanvraag heeft ingediend op de hoogte van zijn besluit.

Met ingang van 1 januari 2014 is het slechts mogelijk om kinderopvangtoeslag aan te vragen voor de kosten van kinderopvang vanaf de maand waarin de ouder de toeslag aanvraagt en drie maanden daarvoor. Dit geldt zowel voor ouders die gebruik maken van een in Nederland gevestigde kinderopvangvoorziening, als voor ouders die gebruik maken van een buitenlandse kinderopvangvoorziening.

Te verstrekken gegevens

De Wko bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de gegevens die worden verstrekt bij de aanvraag. Dit besluit regelt in artikel 10a, eerste lid, dat bij de aanvraag door de ouder, als bedoeld in artikel 1.48, derde lid, van de Wko, met name gegevens worden verstrekt met betrekking tot de naam- en adresgegevens, het telefoonnummer en het land van vestiging van de ouder, degene die de buitenlandse kinderopvangvoorziening exploiteert en, indien van toepassing, van de organisatie die naar aard en strekking gastouderopvang tot stand brengt of begeleidt. Deze gegevens vormen ook de basis voor inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang.

Degene die de aanvraag indient, dient de naam- en adresgegevens, het land van vestiging en het telefoonnummer van de voorziening, bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid van de wet aan te leveren op grond van artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit registers. Dit houdt in dat wanneer de voorziening waar kinderopvang plaatsvindt een gastouder betreft, men de naam van de gastouder en de adresgegevens en het land van vestiging van de locatie waar de opvang feitelijk plaatsvindt aan dient te leveren en het telefoonnummer waarop de gastouder bereikbaar is. Deze gegevens worden, met uitzondering van het telefoonnummer, opgenomen in het register buitenlandse kinderopvang. De adresgegevens, het land van vestiging en het telefoonnummer van de gastouder zelf moeten ook worden aangeleverd. De gastouder is in het geval van gelijkstelling met een voorziening voor gastouderopvang namelijk degene die de voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, als bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, exploiteert.

Bij de aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang dient de ouder op grond van artikel 1.48, derde lid, van de Wko aan te tonen dat degene die een buitenlandse kinderopvangvoorziening exploiteert, instemt met de aanvraag en bereid is desgevraagd alle door de Belastingdienst/Toeslagen en door de Minister van SZW benodigde inlichtingen te verstrekken en de Belastingdienst/Toeslagen en de Minister inzage te geven in alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van hun taken redelijkerwijs nodig is. Dit moet door middel van een door de Minister van SZW vast te stellen formulier.

Naast deze gegevens dienen bij de aanvraag ook kopieën van een aantal documenten te worden aangeleverd. Dit is geregeld in artikel 10a, eerste lid, onderdelen b, c, h en i:

  • – een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht dat op naam van de ouder, die de aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang indient, is gesteld;
  • – een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht dat op de naam van het kind is gesteld, van wie de ouder voornemens is gebruik te maken van een voorziening als bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet;
  • – een of meer bewijsstukken waaruit blijkt dat de buitenlandse kinderopvangvoorziening voldoet aan artikel 1.48, vijfde lid, onderdeel a, van de Wko;
  • – voor zover het gaat om gelijkstelling met een geregistreerde gastouder en sprake is van tussenkomst van een organisatie als bedoeld in artikel 1.48, eerste lid, van de wet of een geregistreerd gastouderbureau, een of meer bewijsstukken waaruit blijkt dat er sprake is van de tussenkomst van een organisatie die naar aard en strekking gastouderopvang tot stand brengt of begeleidt;
  • – voor zover voor het betreffende land niet in de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is gespecificeerd welk bewijsstuk aangeleverd moet worden: de geldende regels en voorwaarden met betrekking tot kinderopvang in het land van vestiging van de buitenlandse kinderopvangvoorziening.

Indien een kind niet zelf beschikt over een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, dan is het ook toegestaan om een kopie van zo’n document van één van de ouders mee te sturen, waarin het kind staat bijgeschreven. De kopie van het document is namelijk bedoeld om de geboortedatum van het kind te weten, zodat de leeftijd van het kind kan worden vastgesteld. Dit kan van belang zijn bij de beoordeling of er sprake is van kinderopvang of school. Een school wordt niet ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang en voor het gebruik daarvan bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag. Bij kinderopvang is de leeftijd ook van belang om vast te stellen of er sprake is van dagopvang of buitenschoolse opvang. De ouder dient bij de aanvraag het document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan te leveren van het kind of de kinderen voor wie de ouder voornemens is gebruik te maken van de buitenlandse kinderopvangvoorziening.

Nieuw is dat de ouder, indien hij inschrijving van een gastouder in het register buitenlandse kinderopvang aanvraagt en er in het betreffende land een of meer organisaties zijn die naar aard en strekking gastouderopvang tot stand brengen of begeleiden, de ouder hiervan één of meer bewijsstukken moet aanleveren op grond van artikel 10a, eerste lid, onderdeel h, van het Besluit registers. Dit geldt ook als er gebruik wordt gemaakt van een geregistreerd gastouderbureau. Dit bewijsstuk wordt gevraagd, zodat gecontroleerd kan worden of de ouder ook daadwerkelijk gebruik maakt van een dergelijke organisatie. De ouder kan hiervoor bijvoorbeeld het contract met deze organisatie meesturen. De verplichting om gebruik te maken van een gastouderbureau is niet nieuw. De omschrijving van het begrip gastouderbureau is in artikel 1.48, eerste lid, van de Wko echter verruimd, door te spreken over een organisatie die naar aard en strekking gastouderopvang tot stand brengt of begeleidt.

De geldende regels en voorwaarden van het betreffende land op het gebied van kinderopvang moet de ouder nu ook al aanleveren.

De gegevens en documenten worden aangeleverd ten behoeve van de Minister van SZW zodat deze kan beoordelen of de buitenlandse kinderopvangvoorziening kan worden ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang.

Voor de aanlevering van gegevens bij een aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang moet op grond van artikel 10a, tweede lid, gebruik worden gemaakt van een door de Minister van SZW vast te stellen formulier. Dit wordt voorgeschreven om een volledige gegevensverstrekking te waarborgen en daarmee een zo betrouwbaar mogelijke registratie. De actuele versie van het aanvraagformulier is te vinden via de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl ).

3.1.2. Geregistreerde gegevens in het register buitenlandse kinderopvang
Te registreren gegevens

Het nieuwe artikel 10b van het Besluit registers specificeert in het eerste lid de gegevens die in het register buitenlandse kinderopvang worden opgenomen. In het register buitenlandse kinderopvang worden onder het unieke registratienummer de naam- en adresgegevens en het land van vestiging van de buitenlandse kinderopvangvoorziening en het soort kinderopvang opgenomen. In het geval van gelijkstelling met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang, worden de adresgegevens en het land van vestiging van de locatie waar de gastouderopvang feitelijk plaatsvindt, geregistreerd in het register buitenlandse kinderopvang.

Tevens worden op grond van artikel 10b, eerste lid, onderdeel b, de datum van inschrijving en de einddatum van deze inschrijving vermeld. De datum van inschrijving wordt nu ook al in het register opgenomen. Nieuw is dat aan de inschrijving een einddatum wordt verbonden. Als de inschrijving van de buitenlandse kinderopvangvoorziening uit het register buitenlandse kinderopvang wordt verwijderd, dat wil zeggen de status «niet meer geregistreerd» krijgt, dan wordt de datum waarop deze status ingaat vermeld in het register buitenlandse kinderopvang op grond van artikel 10d, vierde lid. De status van de inschrijving wordt geregistreerd in het register buitenlandse kinderopvang. Het gaat in ieder geval om de status geregistreerd of niet meer geregistreerd.

Nieuw is dat in het register buitenlandse kinderopvang de wijzigingen van gegevens geregistreerd zullen worden. Daarbij wordt aangegeven op welke datum de wijziging ingaat.

Naast de gegevens, zoals die in het eerste lid van artikel 10b worden vermeld, neemt Onze Minister andere bij ministeriële regeling aangewezen gegevens op onder het unieke registratienummer in het register buitenlandse kinderopvang. Dit is alleen het geval als er daadwerkelijk andere gegevens worden aangewezen bij ministeriële regeling.

Het register buitenlandse kinderopvang is te raadplegen via de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl ) en daarmee openbaar toegankelijk. Op de website van de rijksoverheid is informatie te vinden over kinderopvang in het buitenland. Hier zal een link komen naar het register buitenlandse kinderopvang, dat op de website van de rijksoverheid of van DUO geplaatst wordt.

Wijzigingen in de verstrekte gegevens

In artikel 1.48, zevende lid, van de Wko wordt met ingang van 1 januari 2014 bepaald dat de ouder gedurende de periode dat hij gebruik maakt van de buitenlandse kinderopvangvoorziening wijzigingen doorgeeft van de gegevens die daartoe bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. In de Wko wordt met ingang van 1 januari 2014 in artikel 1.48a bepaald dat de Minister van SZW kan besluiten de gegevens van een buitenlandse kinderopvangvoorziening ook zonder verzoek te wijzigen.

In het nieuwe artikel 10c van het Besluit registers is – conform artikel 1.48, zevende lid, van de Wko – bepaald van welke gegevens de ouder een wijziging onverwijld moet meedelen. Het gaat daarbij alleen om gegevens die voor een ieder te raadplegen zijn in het register buitenlandse kinderopvang, te weten de naam- en adresgegevens en het land van vestiging van de buitenlandse kinderopvangvoorziening en het soort kinderopvang dat wordt geboden. Deze gegevens zijn voor de ouder eenvoudig te verifiëren. Door de verplichting van de ouder om, gedurende de periode dat hij gebruik maakt van de buitenlandse kinderopvangvoorziening, wijzigingen aan de Minister van SZW door te geven, wordt het register zo veel mogelijk actueel gehouden. De ouder is immers degene die op de hoogte kan zijn van wijzigingen van één van deze gegevens en er belang bij heeft dat de voorziening op een juiste manier in het register buitenlandse kinderopvang is ingeschreven in verband met zijn recht op kinderopvangtoeslag. De situatie kan zich voordoen dat een ouder gebruik maakt van een al eerder geregistreerde kinderopvangvoorziening. Ook deze ouder is gehouden wijzigingen door te geven.

Indien de ouder een wijziging niet heeft doorgegeven, kan de Minister van SZW de buitenlandse kinderopvangvoorziening verwijderen uit het register buitenlandse kinderopvang. Voor de kosten van kinderopvang door een buitenlandse kinderopvangvoorziening die niet of niet langer is geregistreerd, kan geen aanspraak worden gemaakt op kinderopvangtoeslag.

Voor het doorgeven van wijzigingen in geregistreerde gegevens wordt gebruik gemaakt van een door de Minister van SZW vast te stellen formulier. Dit wordt voorgeschreven om een volledige gegevensverstrekking zoveel mogelijk te waarborgen.

Verwijdering van een kinderopvangvoorziening uit het register buitenlandse kinderopvang

In de artikelen 1.48 en 1.48a van de Wko wordt bepaald wanneer de Minister van SZW een buitenlandse kinderopvangvoorziening kan verwijderen uit het register buitenlandse kinderopvang.

In het nieuwe artikel 10d van het Besluit registers wordt in het eerste lid nader bepaald in welke gevallen de Minister van SZW kan besluiten tot verwijdering van een buitenlandse kinderopvangvoorziening uit het register buitenlandse kinderopvang.

Zo is nu onder meer bepaald, in artikel 10d, eerste lid, onderdeel c van het Besluit registers, dat indien er geen kinderopvangtoeslag wordt uitbetaald voor het gebruik van een voorziening, dit een reden kan zijn voor verwijdering van de voorziening uit het register buitenlandse kinderopvang. Hierdoor is het mogelijk om voorzieningen eerder dan na de gebruikelijke termijn van vier jaar uit het register buitenlandse kinderopvang te verwijderen, namelijk indien er geen kinderopvangtoeslag wordt uitbetaald voor het gebruik van deze voorziening. Dit draagt bij aan het voorkomen van vervuiling van het register buitenlandse kinderopvang en daarmee aan rechtmatige uitbetaling van de kinderopvangtoeslag.

Verwijdering betekent in de praktijk dat de status van de buitenlandse kinderopvangvoorziening in het register buitenlandse kinderopvang wordt gewijzigd van «geregistreerd» naar «niet meer geregistreerd». De gegevens blijven zo wel behouden in het register, maar zijn niet meer allemaal in het openbare deel van het register buitenlandse kinderopvang zichtbaar. Wat wel zichtbaar blijft zijn de naam- en adresgegevens, het land van vestiging en het unieke registratienummer van de buitenlandse kinderopvangvoorziening, de status («niet meer geregistreerd») en de datum van ingang van deze status en de daaraan voorafgaande datum van inschrijving. Door opname van deze laatste datum blijft voor een ouder zichtbaar gedurende welke periode er recht op kinderopvangtoeslag geweest zou kunnen zijn.

De ingangs- en einddatum van de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang

De ingangsdatum van de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang wordt bepaald op de datum van ontvangst van de aanvraag door de Minister. Dit is bepaald in artikel 10e, eerste lid, en is niet nieuw, maar is tot 1 januari 2014 geregeld in artikel 13, vierde lid, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Nieuw is dat met ingang van 1 januari 2014 op grond van artikel 1.48, zesde lid, van de Wko, aan de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang een einddatum wordt verbonden. In het nieuwe artikel 10e van het Besluit registers wordt in het tweede lid geregeld dat deze einddatum wordt bepaald op vier jaar na de begindatum van de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang. De reden dat er een einddatum wordt verbonden aan de inschrijving in dit register is te voorkomen dat buitenlandse kinderopvangvoorzieningen wel in het register worden ingeschreven, maar niet meer worden uitgeschreven en er tussentijds geen controle op de kwaliteit meer plaatsvindt. Er is gekozen voor een inschrijvingstermijn van vier jaar, waarmee enerzijds de administratieve lasten voor de ouder beperkt blijven en anderzijds voorkomen wordt dat voorzieningen in het register staan, terwijl de kwaliteit van de buitenlandse kinderopvangvoorziening niet meer naar aard en strekking overeenkomt met de kwaliteitseisen in Nederland of er geen gebruik meer van de voorziening wordt gemaakt. Indien een ouder ook na het verstrijken van de einddatum gebruik wil maken van de betreffende kinderopvangvoorziening, dan dient hij tijdig een nieuwe aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang in te dienen, om te voorkomen dat er gebruik wordt gemaakt van niet geregistreerde kinderopvang en er geen recht is op kinderopvangtoeslag. De aanvraag wordt hetzelfde behandeld en beoordeeld als een aanvraag tot inschrijving van een buitenlandse kinderopvangvoorziening die niet eerder in het register buitenlandse kinderopvang is ingeschreven. Indien de aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang voor het verstrijken van de einddatum is ingediend, wordt, bij een positieve beschikking op de aanvraag, de inschrijving in het register verlengd. Dat wil zeggen dat er een nieuwe einddatum wordt opgenomen. Indien de aanvraag tot inschrijving in het register ná het verstrijken van de einddatum wordt ontvangen, dan wordt, bij een positieve beschikking op de aanvraag, de kinderopvangvoorziening onder een nieuw registratienummer ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang.

Indien de ouder bij de aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang een bewijsstuk meestuurt dat een kortere periode dan vier jaar geldig is, bijvoorbeeld in het geval dat de buitenlandse kinderopvangvoorziening een vergunning heeft die na een jaar verloopt, wordt de einddatum niet op vier jaar na inschrijving vastgesteld maar op laatste dag van de periode dat het bewijsstuk nog geldig is. Dit is geregeld in artikel 10e, derde lid, van het Besluit registers.

Als de Minister van SZW besluit de buitenlandse kinderopvangvoorziening uit het register buitenlandse kinderopvang te verwijderen, dan wordt de datum per wanneer deze verwijdering ingaat als einddatum in het register buitenlandse kinderopvang opgenomen. Dit is geregeld in artikel 10e, vierde lid, van het Besluit registers.

De inschrijvingen van kinderopvangvoorzieningen die op 1 januari 2014 reeds zijn ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang, krijgen een einddatum die ligt op vier jaar na deze datum, te weten 1 januari 2018. Dit overgangsrecht is opgenomen in artikel 3.8f van de wet, dat op 1 januari 2014 in werking treedt. Als in het register buitenlandse kinderopvang reeds een andere einddatum van de inschrijving is opgenomen, die vóór 1 januari 2018 ligt, dan is dat de einddatum van de inschrijving en niet 1 januari 2018. Dit kan het geval zijn indien het bewijsstuk eerder is verlopen dan 1 januari 2018.

Op grond van artikel 10g en 10d, vierde lid, van het Besluit registers worden gegevens van verwijderde buitenlandse kinderopvangvoorzieningen of gewijzigde gegevens bewaard gedurende een periode van 7 jaar, voorzien van de datum van verwijdering of wijziging.

Dit maakt het mogelijk om de situatie op elk moment in de afgelopen 7 jaar te reconstrueren. Vooral voor de Belastingdienst/Toeslagen is dit van belang in het kader van de rechtmatige vaststelling van de kinderopvangtoeslagen. Maar tegen diezelfde achtergrond is het ook gewenst dat vraagouders gedurende deze periode gegevens kunnen raadplegen.

3.2 Register kinderopvang en register peuterspeelzaalwerk

In het Besluit registers worden, behalve de wijzigingen die betrekking hebben op het register buitenlandse kinderopvang, ook de wijzigingen doorgevoerd, die tot doel hebben om onduidelijkheden en problemen op te lossen die in de praktijk van de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk naar voren zijn gekomen. Het betreft de navolgende wijzigingen.

In het Besluit registers was opgenomen dat bij een aanvraag tot exploitatie in het geval van een kindercentrum, een gastouderbureau of peuterspeelzaal het (12-cijferige) KvK-vestigingsnummer dient te worden aangeleverd (artikelen 5, eerste lid, onderdeel a, en 11, eerste lid, onderdeel a, (oud) van het Besluit registers). Deze verplichting komt te vervallen, aangezien het KvK-vestigingsnummer op het moment van de aanvraag nog niet is toegekend. Dit nummer wordt pas toegekend op het moment dat de exploitatie van start gaat, en dat is per definitie pas na de aanvraag. Bij de aanvraag dient wél direct het (8-cijferige) KvK-nummer (dit is het nummer van de onderneming, niet van de vestiging, zie ter zake ook de begripsomschrijvingen in artikel 1 van het Besluit registers) te worden aangeleverd.

Met het op 1 juli 2013 in werking getreden artikel 1.56b, vierde lid, Wko wordt geregeld dat, indien een reeds geregistreerde gastouder op een nieuwe locatie gaat opvangen, er niet opnieuw een verklaring omtrent het gedrag (VOG) hoeft te worden aangeleverd bij de aanvraag tot exploitatie van die nieuwe locatie. Ook van de huisgenoten van een gastouder die thuis opvangt, hoeven in geval van een wijziging van het woonadres van die gastouder en die huisgenoten, geen nieuwe VOG’s te worden aangeleverd. In artikel 5, derde lid, onderdeel b, van het Besluit registers wordt op deze punten nu naar de Wko verwezen.

Door het herformuleren van artikel 5, derde lid, onderdeel c, van het Besluit registers wordt geregeld dat geen identificatieplicht geldt voor het gastouderbureau dat namens een gastouder een aanvraag indient.

Ook hoeven in het geval van een nieuwe locatie van een geregistreerde gastouder niet opnieuw kopieën van opleidingscertificaten aan de aanvraag te worden toegevoegd. Dit wordt geregeld in het nieuwe artikel 5, derde lid, onderdeel d, van het Besluit registers.

In de artikelen 7, zevende lid, en 13, vierde lid (oud) van het Besluit registers (die met dit besluit worden vernummerd tot de artikelen 7, derde lid, en 13, derde lid) is opgenomen dat indien een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal een andere houder krijgt, dit moet worden doorgegeven door de oude en de nieuwe houder gezamenlijk, en dat het college dit moet beschouwen als een nieuwe aanvraag tot exploitatie door de nieuwe houder. De procedure bleek in de uitvoering vragen op te roepen. Daarom is in deze leden nu expliciet opgenomen dat de beide houders de gemeente verzoeken (door het indienen van het door de minister vastgestelde wijzigingsformulier conform artikel 7, vijfde lid, respectievelijk artikel 13, vijfde lid) om de houdergegevens te wijzigen, en dat de gemeente dit wijzigingsverzoek beschouwt als een aanvraag tot exploitatie door de nieuwe houder. Het college beschikt dan ook op die aanvraag, na een onderzoek door de GGD, waarvan het college in dit geval de reikwijdte mag bepalen. Zo mag in dit geval het onderzoek bijvoorbeeld beperkt blijven tot een onderzoek naar de nieuwe houder. Is die beschikking positief, dan worden de houdergegevens aangepast, zonder dat het unieke registratienummer van de kinderopvangvoorziening wijzigt. Dit is van belang voor de continuïteit van de kinderopvangtoeslag van de vraagouders die van de betreffende locatie gebruik maken.

In het Besluit registers was opgenomen dat de verwijdering van een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal uit het register bekend moet worden gemaakt in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. In dit besluit wordt uitgebreid (artikelen 8, vierde lid, en 14, derde lid, van het Besluit registers). Naast het publiceren in een dergelijk blad wordt het ook mogelijk om de verwijdering bekend te maken op een gemeentelijke website. Uitsluitend het doorvoeren van de verwijdering in het register volstaat niet: bekend maken wil zeggen dat het college de verwijdering zelf actief onder de aandacht brengt.

4. Resultaten voorhangprocedure

Het ontwerpbesluit is op 18 april 2013 bij de Eerste en Tweede Kamer voorgehangen voor een periode van 5 weken. De voorhangprocedure in de Tweede Kamer heeft niet geleid tot wijzigingen in het ontwerpbesluit. De Eerste Kamer heeft eerder geen aanleiding gezien om het ontwerpbesluit gedurende de voorhangperiode te agenderen. In het voorlopig verslag en het nader voorlopig verslag van de behandeling van de Wijzigingswet kinderopvang 2013 van de Eerste Kamer zijn er geen vragen gesteld over het ontwerpbesluit. Daarom is het ontwerpbesluit doorgezonden naar de Raad van State.

5. Gevolgen voor betrokkenen

5.1 Uitvoeringskosten

Dit besluit heeft beperkte gevolgen voor de uitvoeringskosten. DUO wordt namelijk aangewezen als bewerker en zal belast worden met het beheer van het register buitenlandse kinderopvang. Gezien de beperkte omvang van het register buitenlandse kinderopvang zijn de uitvoeringskosten hiervoor laag. De kosten worden gedekt binnen de begroting van SZW.

De wijzigingen in het Besluit kwaliteit zijn vooral technisch van aard en hebben geen gevolgen voor de uitvoeringskosten.

5.2. Regeldruk

De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft er naar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen.

De wijzigingen in het Besluit registers hebben voor diverse betrokken partijen in de uitvoering een aanmerkelijke administratieve lastenreductie tot gevolg. In paragraaf 3.2 is al beschreven dat de houder bij het indienen van een aanvraag tot exploitatie op grond van artikel 5 en artikel 11 van het Besluit registers niet langer het KvK-vestigingsnummer hoeft aan te leveren. Daarnaast is de verplichting vervallen om bij aanvraag een aantal gegevens die al in het Handelsregister staan, aan te leveren (rechtsvorm, een aantal adresgegevens van houder en onderneming). In het besluit was al geregeld dat het college in geval van een houderwisseling kan kiezen voor een beperkt onderzoek, wat voor de nieuwe houder een aanmerkelijke geringere belasting is dan een volledige aanvraagprocedure. De hiermee samenhangende handelwijze is in het onderhavige besluit nog verder verduidelijkt.

In het met ingang van 1 januari 2014 geldende artikel 1.56b, vierde lid, Wko wordt geregeld dat, indien een reeds geregistreerde gastouder op een nieuwe locatie gaat opvangen, er niet opnieuw een verklaring omtrent het gedrag (VOG) hoeft te worden aangeleverd bij de aanvraag tot exploitatie van die nieuwe locatie. Ook van de huisgenoten van een gastouder die thuis opvangt, hoeven in geval van een verhuizing geen nieuwe VOG’s te worden aangeleverd. Ook hoeven op grond van artikel 5, derde lid, onderdeel d, van het Besluit registers in het geval van een nieuwe locatie van een geregistreerde gastouder niet opnieuw kopieën van opleidingscertificaten aan de aanvraag te worden toegevoegd. Voor de gemeentelijke lastendruk is van belang dat op grond van artikel 8, vierde lid, van het Besluit registers verwijdering van een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal uit het register nu niet alleen via een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad bekend kan worden gemaakt, maar ook via een gemeentelijke website.

De toename van de regeldruk als gevolg van het onderhavige besluit voor wat betreft het register buitenlandse kinderopvang is verwaarloosbaar. In het nieuwe artikel 10e van het Besluit registers wordt in het tweede lid de termijn waarna buitenlandse kinderopvangvoorzieningen uit het register buitenlandse kinderopvang worden verwijderd bepaald op vier jaar. Indien een ouder daarna nog gebruik wil maken van deze voorziening en kinderopvangtoeslag wil ontvangen, dan moet hij opnieuw een aanvraag tot inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang indienen. Het aantal ouders dat hiermee te maken krijgt is echter zeer klein. Momenteel staan er ongeveer 300 buitenlandse kinderopvangvoorzieningen in het register buitenlandse kinderopvang. Niet alle ouders maken vier jaar gebruik van de ingeschreven voorziening. Daarom hoeven niet alle ouders opnieuw inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang aan te vragen. De ouders die hier wel mee te maken krijgen, hoeven dit slechts één keer per vier jaar te doen. Het effect op de regeldruk van burgers is daarom verwaarloosbaar.

In het vanaf 1 januari 2014 geldende artikel 1.48, zevende lid, van de Wko is geregeld dat de ouder, zolang die gebruik maakt van de buitenlandse kinderopvangvoorziening, verantwoordelijk is voor het doorgeven van wijzigingen van bij de aanvraag overgelegde gegevens of van een andere wijziging in de gegevens die relevant is voor de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang. In dit besluit wordt in artikel 10c, eerste lid, geregeld van welke gegevens de ouder een wijziging moet doorgeven. Het gaat daarbij alleen om gegevens die voor een ieder te raadplegen zijn in het register buitenlandse kinderopvang, te weten de naam- en adresgegevens, het land van vestiging van de kinderopvangvoorziening en het soort kinderopvang. Deze gegevens zijn voor de ouder eenvoudig te verifiëren. Het gaat dus niet om bijvoorbeeld een wijziging in de gegevens van de houder of de regelgeving in het betreffende land, maar alleen om de gegevens van de opvanglocatie. Daarbij komt dat het om een klein aantal ouders gaat dat hiermee potentieel te maken krijgt, aangezien er op dit moment ongeveer 300 buitenlandse kinderopvangvoorzieningen in het register buitenlandse kinderopvang staan ingeschreven. Slechts van een klein deel van deze voorzieningen zal één van de gegevens, waarvan een wijziging doorgegeven moet worden, binnen vier jaar wijzigen. Daarom zijn de gevolgen voor de regeldruk voor burgers verwaarloosbaar.

De wijzigingen in het Besluit kwaliteit zijn vooral technisch van aard en hebben geen gevolgen voor de regeldruk.

5.3. Ontvangen adviezen

DUO, de Belastingdienst/Toeslagen, GGD Nederland, VNG en het College bescherming persoonsgegevens (hierna: CBP) hebben advies uitgebracht over het onderhavige besluit.

GGD Nederland en VNG maken in hun advies een aantal opmerkingen van technische aard en suggesties voor aanpassing, die voor een deel zijn overgenomen of hebben geleid tot nauwkeurigere formuleringen. Ook is naar aanleiding van deze opmerkingen een aantal omissies in de tekst gecorrigeerd.

VNG meende uit de haar ter toetsing voorgelegde tekst op te kunnen maken dat het adres van de opvanglocatie, het soort opvang en het aantal kindplaatsen niet langer geregistreerd diende te worden. Dit berust op een misverstand: het adres van de opvanglocatie is wezenlijk voor de registers en blijft uiteraard gehandhaafd, evenals het soort opvang en het aantal kindplaatsen. Op voorstel van de VNG is het correspondentieadres van de houder opgenomen en de informatie over de contactpersoon weggelaten uit de aan te leveren gegevens. Met betrekking tot het Besluit kwaliteit geeft de VNG tevens aan dat zij graag ziet dat de bepaling over de meldcode kindermishandeling voor gastouderbureaus (artikel 8) uit het Besluit kwaliteit overgeheveld wordt naar de Regeling kwaliteit, omdat de genoemde code voor kindercentra ook geregeld is in de Regeling kwaliteit. Dit is niet mogelijk nu de bepaling over de meldcode kindermishandeling in het Besluit kwaliteit (artikel 8) aangepast zal worden door middel van een nieuw besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Kamerstukken II 2011/12, 33 062, nr. 7). Inmiddels is dit besluit gepubliceerd en in werking getreden (Stb. 2013, 324)

De reactie van de Belastingdienst/Toeslagen ziet op de regelgeving rondom het register buitenlandse kinderopvang. De inschrijving van de buitenlandse kinderopvangvoorzieningen geldt voor vier jaar. De Belastingdienst/Toeslagen geeft aan dat dit voor problemen kan zorgen als een ouder gebruik maakt van een instelling die niet meer is ingeschreven en daarvoor geen kinderopvangtoeslag meer ontvangt. De Belastingdienst/Toeslagen wijst daarbij ook op de wettelijke behandeltermijn van tien weken en dat de ouder in deze periode geen kinderopvangtoeslag kan aanvragen. In de toelichting bij het aanvraagformulier dat ouders moeten invullen, is opgenomen dat de ouder bij de aanvraag rekening moet houden met deze behandeltermijn.

DUO heeft aangegeven op voorhand geen belemmeringen te zien voor wat betreft de uitvoerbaarheid van wat in het ontwerpbesluit is opgenomen over het register buitenlandse kinderopvang.

Het CBP geeft aan dat de ter toetsing voorgelegde formulering van artikel 10b van het Besluit registers de ruimte geeft om ook andere (persoons)gegevens in het register op te nemen en adviseert om, indien het besluit beoogt om meer gegevens op te nemen dan omschreven in het voorgestelde artikel 10b, in het besluit nader aan te geven waarom het registreren van meer dan de in het voorgestelde artikel 10b genoemde gegevens noodzakelijk zou zijn voor het doel van de gegevensverwerking. Conform het advies van het CBP is de formulering van artikel 10b van het Besluit registers aangepast. Het CBP geeft daarnaast aan dat het ontwerpbesluit niet duidelijk maakt of en zo ja welke maatregelen de Minister van SZW treft opdat de in het register opgenomen persoonsgegevens juist en nauwkeurig zijn. Paragraaf 3.1. van de nota van de toelichting is conform het advies van het CBP aangevuld.

Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit kwaliteit)

Artikel I, onderdeel A (artikel 3 van het Besluit kwaliteit)

De formulering van het derde lid is verduidelijkt.

Artikel I, onderdeel B (artikel 7 van het Besluit kwaliteit)

De tekst van het derde lid is aangepast. De uitwerking van de inventarisatie van veiligheid- en gezondheidsrisico’s van voorzieningen voor gastouderopvang in de onderdelen a tot en met c is per 1 januari 2014 verplaatst naar artikel 11, derde lid, onderdelen a tot en met c, van de Regeling kwaliteit (Stcrt. 2013, 29228). (Vergelijk artikel 2 van het Besluit kwaliteit en artikel 2 van de Regeling kwaliteit). De tekst van het vijfde lid is iets aangepast zodat de formulering beter aansluit bij de in de wettekst in artikel 1.1 opgenomen begripsomschrijving voor voorziening van gastouderopvang.

De tekst van het nieuwe zesde lid is toegevoegd zodat de opzet van het onderhavige artikel zoveel mogelijk overeen komt met de opzet van de vergelijkbare bepalingen in artikel 2, tweede lid, van het Besluit kwaliteit.

Artikel I, onderdeel C en D (artikelen 9 en 10 van het Besluit kwaliteit)

De tekst van artikel 9 is gewijzigd in verband met het verplaatsen van de inhoud van de artikelen 9 (gesprekken gastouderbureau) en 10 (zorgplicht gastouderbureaus) naar artikel 11a en 11b in de Regeling kwaliteit (Stcrt. 2013, 29228).

Het betreft hier regels omtrent de kwaliteit van gastouderbureaus (zie artikel 1.56, tweede lid, van de Wko) die in de Regeling kwaliteit nader zijn ingevuld door de verplichtingen van het gastouderbureau om bepaalde gesprekken te voeren, een evaluatie uit te voeren en bezoeken af te leggen en door aan het gastouderbureau een zorgplicht op te leggen ten aanzien van bepaalde verplichtingen van de gastouder.

Artikel I, onderdeel E (artikel 11 van het Besluit kwaliteit)

De tekst van dit artikel is gewijzigd door de inhoud ervan voor het grootste deel te verplaatsen naar artikel 12a van de Regeling kwaliteit (Stcrt. 2013, 29228). Daardoor lijkt de opzet van dit artikel nu meer op de vergelijkbare artikelen 5, tweede en vierde lid, en artikel 20, tweede en vierde lid, van het Besluit kwaliteit.

Artikel II (Besluit registers)

Artikel II, onderdeel A (artikel 1 van het Besluit registers)

In artikel 1 van het Besluit registers zijn de begripsomschrijvingen opgenomen.

In het Besluit registers hoeven geen begripsomschrijvingen te worden herhaald die reeds in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) of de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) zijn opgenomen. Gelet op artikel 2, onderdelen g en p, van de Awir kunnen de begripsomschrijvingen van «burgerservicenummer», en «sociaal -fiscaal-nummer» dan ook vervallen.

Verder kan artikel 1, tweede lid, van het Besluit registers vervallen, omdat een bepaling van dezelfde strekking is opgenomen als in artikel 13 van de Awir.

In de begripsomschrijving van «aantal kindplaatsen» wordt verduidelijkt dat daarvan – behalve bij een peuterspeelzaal – alleen sprake kan zijn bij een kindercentrum of een voorziening voor gastouderopvang. De term «kinderopvangvoorziening» omvat ook het gastouderbureau, terwijl daar geen kinderen worden opgevangen.

Gelet op de in artikel 1.1 en 2.1 van de Wko opgenomen begripsomschrijvingen van «register kinderopvang» en «register peuterspeelzaalwerk» hoeft bij de begripsbepaling van «registers» in artikel 1 van het Besluit registers niet langer verwezen te worden naar de daarop betrekking hebbende artikelen in de Wko.

De begripsbepaling van «uniek registratienummer» wordt uitgebreid naar voorzieningen in een andere lidstaat dan Nederland of een in Zwitserland gevestigde voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de Wko.

De begripsomschrijvingen van «buitenschoolse opvang» en «dagopvang» worden toegevoegd. Deze zijn gelijkluidend aan de desbetreffende begripsomschrijvingen in artikel 1 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en in artikel 1 van het Besluit kinderopvangtoeslag.

In de begripsbepaling van «kinderopvangvoorziening» wordt duidelijker aangegeven dat het gaat om een specifieke soort opvang op een specifieke locatie. Voorts worden de begripsomschrijvingen «inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang» en «KvK-vestigingsnummer» toegevoegd. De begripsomschrijving van «inschrijving register buitenlandse kinderopvang» sluit aan bij de formulering van de al bestaande begripsomschrijving «inschrijving in het register». Daarnaast kan artikel 1, derde lid, van het Besluit registers vervallen alsmede de begripsomschrijving van «college» in het eerste lid, omdat die begripsomschrijving met ingang van 1 juli 2013 in artikel 1 van de Wko is opgenomen. De in het nieuwe tweede lid opgenomen bepaling die voorheen was opgenomen in het vierde lid is door het bepaalde in artikel 1.48, eerste lid, van de Wko ook relevant voor het register buitenlandse kinderopvang.

Artikel II, onderdeel B (artikel 2 van het Besluit registers)

Artikel 2 van het Besluit registers heeft betrekking op de vorm en het doel van de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Dit artikel wordt uitgebreid met bepalingen over het register buitenlandse kinderopvang.

Het register buitenlandse kinderopvang heeft, evenals de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, de vorm van een elektronische databank. Het betreft een databank, zoals gedefinieerd in de Databankenwet: een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen die systematisch of methodisch geordend en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn en waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering.

De opzet en organisatie van het register buitenlandse kinderopvang voldoet aan deze omschrijving.

Met het register buitenlandse kinderopvang worden persoonsgegevens verwerkt door de verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het gaat hier om het hele proces van verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.

Het verwerken van persoonsgegevens dient in overeenstemming met het doel van de registers te zijn. In artikel 2, derde en vijfde lid (nieuw), van het Besluit registers worden de doelen van het register buitenlandse kinderopvang benoemd.

Allereerst worden de gegevens verzameld, vastgelegd en geordend als onderdeel van het proces waarin wordt getoetst of de kwaliteit van buitenlandse kinderopvangvoorzieningen naar aard en strekking in overeenstemming is met de op grond van de Wko geldende kwaliteitseisen (het nieuwe derde lid).

Het in stand houden van het register buitenlandse kinderopvang en het via dat register vastleggen en opvraagbaar maken van de gegevens stelt ouders voorts in staat inzicht te verkrijgen dat de exploitatie van een buitenlandse kinderopvangvoorziening redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen die naar aard en strekking in overeenstemming zijn met de op grond van de Wko geldende kwaliteitseisen (het nieuwe vijfde lid).

Ten slotte is de registratie in het register buitenlandse kinderopvang noodzakelijk voor het verstrekken van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen (het nieuwe vijfde lid).

Artikel II, onderdeel C (artikel 3 van het Besluit registers)

De Minister van SZW is verantwoordelijk in de zin van de Wbp voor de verwerking van de persoonsgegevens omdat hij de doelstellingen van het verwerken van de gegevens in het register buitenlandse kinderopvang bepaalt.

Artikel II, onderdeel D (artikel 4 van het Besluit registers)

Artikel 4 van het Besluit registers heeft betrekking op het beheer van de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Dit artikel wordt uitgebreid met het register buitenlandse kinderopvang.

De uitvoeringsorganisatie DUO is belast met het beheer van de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en zal deze dienst uitbreiden met het beheer van het register buitenlandse kinderopvang. Het beheer is een onderdeel van het brede begrip verwerken van gegevens in de zin van de Wbp, als bewerker in de zin van de Wbp (de uitvoeringsorganisatie DUO, ressorterend onder de Minister van Onderwijs en Wetenschap is degene, die onder verantwoordelijkheid van de Minister van SZW als verantwoordelijke de gegevens verwerkt).

Op basis van het nieuwe vijfde lid wordt, zoals nu al het geval is voor de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, een systeembeschrijving opgesteld voor het register buitenlandse kinderopvang.

Artikel II, onderdeel E (artikel 5 van het Besluit registers)

Artikel 5 heeft betrekking op de aanvraag tot het in exploitatie nemen van een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang.

Gelet op de begripsomschrijving van «houder» in artikel 1.1 van de Wko, wordt in artikel 5, eerste lid, van het Besluit registers de term «houder» vervangen door de term «degene». Op het moment van de aanvraag is nog geen sprake van «houder» in de zin van de Wko. Daarmee wordt ook aangesloten bij artikel 1.45 van de Wko, waarin eveneens de term «degene» wordt gebruikt.

Voorts worden de gegevens die bij de aanvragen, bedoeld in artikel 1.45, eerste en tweede lid, van de Wko, moeten worden verstrekt, compacter en duidelijker omschreven in artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit registers. Daarbij wordt zo specifiek mogelijk verwezen naar de desbetreffende bepalingen op grond van de Wko. Bij een aanvraag met betrekking tot de exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau wordt niet langer vereist dat het KvK-vestigingsnummer wordt verstrekt. Verwezen wordt naar hetgeen op dit punt is vermeld in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Ook worden de gegevens die bij het onderzoek door de toezichthouder, bedoeld in artikel 1.62, eerste lid, van de Wko, moeten worden verstrekt, compacter en duidelijker omschreven in artikel 5, derde lid, van het Besluit registers. Daarbij wordt met betrekking tot de overlegging van VOG’s verwezen naar de daarop betrekking hebbende bepalingen in de Wko. Op grond van deze wettelijke bepalingen hoeven een reeds geregistreerde gastouder en zijn huisgenoten, indien deze gastouder op een nieuwe locatie gaat opvangen, niet opnieuw VOG’s over te leggen. Verwezen wordt naar hetgeen op dit punt is vermeld in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Daarnaast wordt in het derde lid, onderdeel d, e en f zo specifiek mogelijk verwezen naar de desbetreffende bepalingen op grond van de Wko, die zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit.

Door het herformuleren van artikel 5, derde lid, onderdeel c, van het Besluit registers wordt geregeld dat geen identificatieplicht geldt voor het gastouderbureau dat namens een gastouder een aanvraag indient.

Ook hoeven in het geval van een nieuwe locatie van een geregistreerde gastouder niet opnieuw kopieën van opleidingscertificaten aan de aanvraag te worden toegevoegd. Dit wordt geregeld in het nieuwe artikel 5, derde lid, onderdeel d, van het Besluit registers.

Artikel 5, vierde lid, van het Besluit registers wordt in technisch opzicht aangepast. In artikel 5, vierde lid, (nieuw) van het Besluit registers wordt (uitsluitend nog) geregeld dat de aanvraag wordt ingediend met behulp van een vastgesteld formulier. Het in artikel 5, vierde lid, (oud) van het Besluit registers opgenomen element dat de houder wijzigingen doorgeeft met een behulp van een vastgesteld (wijzigings)formulier, wordt verplaatst naar artikel 7, vijfde lid, (nieuw) van het Besluit registers.

Artikel II, onderdeel F (artikel 6 van het Besluit registers)

Artikel 6 van het Besluit registers, dat betrekking heeft op de in het register kinderopvang op te nemen gegevens, wordt compacter en duidelijker geformuleerd. Het gewijzigde eerste lid bepaalt dat de daar genoemde gegevens dienen te worden opgenomen in het register kinderopvang. Er wordt hier terugverwezen naar de gegevens die op basis van artikel 5 van het Besluit registers bij de aanvraag worden verstrekt. Artikel 6, eerste lid, onderdeel b, inzake gegevens van de gastouder vervalt omdat deze gegevens al in artikel 5, tweede lid, onderdeel b en d staan. Tevens kan artikel 6, eerste lid, onderdeel d, inzake het aantal kindplaatsen vervallen. Die informatie staat al in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c. Verder wordt in de nieuwe onderdelen d en e zo specifiek mogelijk verwezen naar de desbetreffende bepalingen in de Wko.

Het nieuwe tweede lid bepaalt dat naast de in het eerste lid genoemde gegevens, bij ministeriële regeling andere gegevens kunnen worden aangewezen die worden opgenomen in het register kinderopvang. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de website en het e-mailadres van de houder of de kinderopvangvoorziening.

Artikel II, onderdeel G (artikel 7 van het Besluit registers)

Artikel 7 van het Besluit registers heeft betrekking op de wijziging van gegevens in het register kinderopvang. Dit artikel wordt aangepast in verband met de Wijzigingswet kinderopvang 2013. Met de inwerkingtreding van die wet wordt de inhoud van de bepalingen die in het eerste, vierde en zesde lid van artikel 7 van het Besluit registers waren opgenomen, in de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.47a, eerste lid, van de Wko geregeld. Deze bepalingen kunnen daarom in het Besluit registers vervallen.

Het nieuwe eerste lid van artikel 7 lijkt inhoudelijk op het oude tweede lid.

In het nieuwe artikel 7, tweede lid, van Besluit registers wordt opgenomen welke wijzigingen de houder in ieder geval zonder uitstel moet doorgeven. Het gaat daarbij om de gegevens die zijn vermeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van Besluit register. Ook wordt de houder geacht om het KvK-vestigingsnummer, zodra dat is toegekend, door te geven in de vorm van een wijziging. Ten slotte moet de aansluiting van een voorziening voor gastouderopvang of de beëindiging van een dergelijke aansluiting bij een gastouderbureau worden doorgegeven door de houder en dient de houder het ook onverwijld aan het college door te geven als hij de exploitatie van een kinderopvangvoorziening definitief staakt.

Voor een toelichting op het nieuwe artikel 7, derde lid, van het Besluit registers wordt verwezen naar hetgeen op dit punt is vermeld in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Het nieuwe vierde lid is opgenomen in verband met het vervallen van het oude achtste en negende lid.

De bepaling in artikel 7, vijfde lid, van het Besluit registers is niet meer nodig, nu de inhoud ervan reeds in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit registers is geregeld en in die bepaling niet meer wordt verwezen naar het eerstgenoemde artikel.

De bepalingen die waren opgenomen in het tweede, derde en negende lid van artikel 7 van het Besluit registers zijn aangepast aan de terminologie van de artikelen 1.47 tot en met 1.47b van de Wko, zoals die luiden met ingang van 1 januari 2014 en zijn opgenomen in het eerste lid, het tweede lid, en het zevende lid.

In het oude achtste en negende lid van artikel 7 van het Besluit was geregeld dat bij verhuizing van de opvang een nieuwe aanvraag moet worden ingediend voor de nieuwe locatie en dat, indien de opvang op de oude locatie wordt gestaakt, dat moet worden doorgegeven aan het college. De formulering van deze twee leden riep in de praktijk vragen op. In het nieuwe tweede lid van artikel 7 is nu wat algemener bepaald dat definitieve beëindiging van de exploitatie op een locatie altijd onverwijld moet worden doorgegeven aan het college, en in het nieuwe vierde lid dat de houder altijd een nieuwe aanvraag moet indienen als hij wil starten met een nieuwe kinderopvangvoorziening op een nieuwe locatie (of op een locatie waar hij al een kinderopvangvoorziening exploiteert, bijvoorbeeld in geval van een houder die naast een dagopvang op hetzelfde adres een buitenschoolse opvang wil starten). Hieraan is in het vierde lid de bepaling toegevoegd dat het college in zo’n geval de reikwijdte van het onderzoek door de GGD mag bepalen, zoals dat ook bij een houderwisseling het geval is. Het college kan bij een verhuizing het onderzoek bijvoorbeeld beperkt houden tot een onderzoek van de nieuwe locatie. Bij verhuizing van een gastouderbureau hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend, omdat daar niet eerst een onderzoek op locatie hoeft plaats te vinden. De oude leden acht en negen zijn in verband met de nieuw geformuleerde leden twee en vier vervallen.

Aan artikel 7 van het Besluit registers wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd, waarin is geregeld dat de houder wijzigingen doorgeeft met een behulp van een vastgesteld (wijzigings)formulier. Dit was opgenomen in artikel 5, vierde lid, (oud) van het Besluit registers. In artikel 5, vierde lid, (nieuw) van het Besluit registers wordt nu uitsluitend nog geregeld dat de aanvraag wordt ingediend met behulp van een vastgesteld formulier. De bepaling over het doorgeven van wijzigingen door middel van een vastgesteld (wijzigings)formulier, is verplaatst naar artikel 7, vijfde lid, (nieuw) van het Besluit registers.

Artikel II, onderdeel H (artikel 8 van het Besluit registers)

Artikel 8 van het Besluit register ziet op de verwijdering uit het register kinderopvang. De in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen reden voor verwijdering, namelijk indien de houder daarom verzoekt, kan vervallen. Met ingang van 1 januari 2014 is deze reden namelijk ook al opgenomen in artikel 1.47, derde lid, van de Wko.

Voorts worden de overige in het eerste lid opgenomen redenen aangepast aan de terminologie van de artikelen 1.47 tot en met 1.47b van de Wko, zoals die luiden met ingang van 1 januari 2014. Ook de formulering van het nieuwe achtste lid is aan deze terminologie aangepast.

Artikel 8, vierde lid, van het Besluit registers wordt aldus uitgebreid, dat publicatie van een verwijdering uit het register kinderopvang niet alleen in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huis-blad kan plaatsvinden, maar ook in de gemeenteberichten op de gemeentelijke website. Dit geeft gemeenten de ruimte om een verwijdering niet meer in een blad maar alleen nog digitaal te publiceren. Voorts wordt verwezen naar hetgeen op dit punt is vermeld in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel II, onderdelen I en J (artikelen 9 en 10 van het Besluit registers)

De opschriften van de artikelen 9 en 10 van het Besluit registers worden in technisch opzicht zodanig aangepast, dat zij daarmee aansluiten bij de formulering van de opschriften van de artikelen 5 tot en met 8 van het Besluit registers.

Artikel II, onderdeel K (artikelen 10a tot en met 10g van het Besluit registers)

In de nieuwe artikelen 10a tot en met 10g van het Besluit registers zijn de bepalingen opgenomen met betrekking tot het register buitenlandse kinderopvang. Deze bepalingen zijn toegelicht in paragraaf 3.1, 3.1.1 en 3.1.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel II, onderdeel L (artikel 11 van het Besluit registers)

Artikel 11 heeft betrekking op de aanvraag tot het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal en lijkt inhoudelijk op het nieuwe artikel 5, eerste, derde en vierde lid, van het Besluit registers.

Gelet op de begripsomschrijving van «houder» in artikel 2.1 van de Wko, wordt in artikel 11, eerste lid, van het Besluit registers de term «houder» vervangen door de term «degene». Op het moment van de aanvraag is nog geen sprake van «houder» in de zin van de Wko. Daarmee wordt ook aangesloten bij artikel 2.2 van de Wko, waarin eveneens de term «degene» wordt gebruikt.

Voorts worden de gegevens die bij de aanvragen, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wko, moeten worden verstrekt, compacter en duidelijker omschreven in artikel 11, eerste lid, van het Besluit registers. Dit leidt niet tot een inhoudelijke wijziging, met uitzondering van de omstandigheid dat bij een aanvraag met betrekking tot de exploitatie van een peuterspeelzaal niet langer vereist wordt dat het KvK-vestigingsnummer wordt verstrekt. Verwezen wordt naar hetgeen op dit punt is vermeld in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Ook worden de gegevens die bij het onderzoek door de toezichthouder, bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, van de Wko, moeten worden verstrekt, compacter en duidelijker omschreven in artikel 11, tweede lid, van het Besluit registers. Daarbij wordt met betrekking tot de overlegging van VOG’s verwezen naar de daarop betrekking hebbende bepalingen in de Wko. Daarnaast wordt zo specifiek mogelijk verwezen naar de desbetreffende bepalingen op grond van de Wko, die zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit.

Artikel 11, derde lid, van het Besluit registers wordt in technisch opzicht aangepast. In artikel 11, derde lid, (nieuw) van het Besluit registers wordt (uitsluitend nog) geregeld dat de aanvraag wordt ingediend met behulp van een vastgesteld formulier. De in artikel 11, derde lid, (oud) van het Besluit registers opgenomen verplichting dat de houder wijzigingen doorgeeft met een behulp van een vastgesteld (wijzigings)formulier, wordt verplaatst naar artikel 13, vijfde lid, (nieuw) van het Besluit registers.

Artikel II, onderdeel M (artikel 12 van het Besluit registers)

Artikel 12 van het Besluit registers, dat betrekking heeft op de in het register peuterspeelzaalwerk op te nemen gegevens, wordt compacter en duidelijker geformuleerd. Het artikel lijkt inhoudelijk op artikel 6 van het Besluit registers. Het nieuwe eerste lid bepaalt dat de daar genoemde gegevens dienen te worden opgenomen in het register peuterspeelzaalwerk. Er wordt hier terugverwezen naar de gegevens die op basis van artikel 11, eerste lid, van het Besluit registers bij de aanvraag worden verstrekt. Verder wordt in de nieuwe onderdelen c en d zo specifiek mogelijk verwezen naar de desbetreffende bepalingen in de Wko. Het nieuwe tweede lid bepaalt dat naast de in het eerste lid genoemde gegevens, bij ministeriële regeling andere gegevens kunnen worden aangewezen die worden opgenomen in het register peuterspeelzaalwerk. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de website en het e-mailadres van de houder of de peuterspeelzaal.

Artikel II, onderdeel N (artikel 13 van het Besluit registers)

Artikel 13 van het Besluit registers heeft betrekking op de wijziging van gegevens in het register peuterspeelzaalwerk. Het lijkt nu inhoudelijk op artikel 7. Deze artikelen zijn aangepast in verband met de Wijzigingswet kinderopvang 2013. Met de inwerkingtreding van die wet wordt de inhoud van de bepalingen die in het eerste en derde lid van artikel 13 van het Besluit registers waren opgenomen, in de artikelen 2.4, eerste lid, en 2.4a, eerste lid, van de Wko geregeld. Deze bepalingen kunnen daarom in het Besluit registers vervallen.

In het nieuwe artikel 13, tweede lid, van Besluit register wordt opgenomen welke wijzigingen de houder in ieder geval zonder uitstel moet doorgeven. Het gaat daarbij om de gegevens die zijn vermeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit registers. Ook wordt de houder geacht om het KvK-vestigingsnummer, zodra dat is toegekend, door te geven in de vorm van een wijziging en dient de houder het ook onverwijld aan het college door te geven als hij de exploitatie van een peuterspeelzaal definitief staakt.

Voor een toelichting op het nieuwe artikel 13, derde lid, van het Besluit registers wordt verwezen naar hetgeen op dit punt is vermeld in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

De bepaling in het oude artikel 13, tweede lid, van het Besluit registers is niet meer nodig, nu dit reeds in artikel 12, onderdeel c, van het Besluit registers is geregeld en in die bepaling niet meer wordt verwezen naar het eerstgenoemde artikel.

In het oude vijfde lid van artikel 13 van het Besluit was geregeld dat bij verhuizing van de peuterspeelzaal een nieuwe aanvraag moet worden ingediend voor de nieuwe locatie en dat, indien de exploitatie op de oude locatie wordt gestaakt, dat moet worden doorgegeven aan het college. De formulering van dit lid riep in de praktijk vragen op. In het nieuwe tweede en vierde lid van artikel 13 van het Besluit is nu wat algemener bepaald dat definitieve beëindiging van de exploitatie op een locatie altijd onverwijld moet worden doorgegeven aan het college (tweede lid) en dat de houder altijd een nieuwe aanvraag moet indienen als hij wil starten met een nieuwe peuterspeelzaal op een andere locatie (vierde lid).

Aan artikel 13 van het Besluit registers wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd, waarin is geregeld dat de houder wijzigingen doorgeeft met een behulp van een vastgesteld (wijzigings)formulier. Dit was opgenomen in artikel 11, derde lid, (oud) van het Besluit registers. In artikel 11, derde lid, (nieuw) van het Besluit registers wordt nu uitsluitend nog geregeld dat de aanvraag wordt ingediend met behulp van een vastgesteld formulier. De bepaling over het doorgeven van wijzigingen door middel van een vastgesteld (wijzigings)formulier, is verplaatst naar artikel 13, vijfde lid, (nieuw) van het Besluit registers.

Artikel II, onderdeel O (artikel 14 van het Besluit registers)

Artikel 14 van het Besluit register ziet op de verwijdering uit het register peuterspeelzaalwerk. De in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen reden voor verwijdering, namelijk indien de houder daarom verzoekt, kan vervallen. Met ingang van 1 januari 2014 is deze reden namelijk ook al opgenomen in artikel 2.4, eerste lid, van de Wko.

Voorts worden de overige in het eerste lid opgenomen redenen aangepast aan de terminologie van de artikelen 2.4 en 2.4a van de Wko, zoals die luiden met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 14, derde lid, van het Besluit registers wordt aldus uitgebreid, dat publicatie van een verwijdering uit het register peuterspeelzaalwerk niet alleen in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huis-blad kan plaatsvinden, maar ook in de gemeenteberichten op de gemeentelijke website. Dit geeft gemeenten de ruimte om een verwijdering niet meer in een blad maar alleen nog digitaal te publiceren. Voorts wordt verwezen naar hetgeen op dit punt is vermeld in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel 14 lijkt inhoudelijk op artikel 8, maar het is niet noodzakelijk om een met artikel 8, derde lid, vergelijkbare bepaling op te nemen in artikel 14.

Artikel II, onderdelen P en Q (artikelen 15 en 16 van het Besluit registers)

De opschriften van de artikelen 15 en 16 van het Besluit registers worden in technisch opzicht zodanig aangepast, dat zij daarmee aansluiten bij de formulering van de opschriften van de artikelen 11 tot en met 14 van het Besluit registers en vergelijkbaar met de opschriften van de artikelen 9 en 10.

Artikel II, onderdeel R (artikel 20 van het Besluit registers)

Artikel 20 betreft de citeertitel, waarin expliciet tot uitdrukking wordt gebracht dat het besluit mede betrekking heeft op het register buitenlandse kinderopvang. De citeertitel komt daarmee te luiden: Besluit registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

Artikel III (Besluit kinderopvangtoeslag)

Abusievelijk is in de tabel in bijlage 1 een onjuist bedrag vermeld bij de inkomensregels waarin het (gezamenlijk) toetsingsinkomen vermeld staat.

In de rij van € 100,742 t/m € 100,573 moet het tweede bedrag € 103,573 zijn in plaats van € 100,573. Dan sluit het in de volgende rij daarop volgende bedrag van € 103,574 correct aan.

Het is duidelijk dat het uiteraard niet de bedoeling was om voor inkomens tussen € 100,742 en € 103,574 geen recht op toeslag te geven, daarom wordt met deze wijziging deze fout gecorrigeerd.

Artikel IV (inwerkingtredingsbepaling)

Alle artikelen treden op het hetzelfde moment, 1 januari 2014, in werking.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Bron : Rijksoverheid