Schenking van de zogenoemde eigen bijdrage is niet in strijd met de wet, mits vaststaat dat de kosten voor kinderopvang daadwerkelijk zijn betaald. Dit blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag (13 november 2013). De Belastingdienst vorderde in april 2012 een betaald voorschot voor kinderopvang terug van een man uit Oegstgeest, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij kosten had gemaakt voor kinderopvang. De man was het daar niet mee eens en was tegen het terugvorderingsbesluit in hoger beroep gekomen bij de Raad van State.

Kinderopvangtoeslag

Op grond van de wet komt iemand voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wanneer onder meer vaststaat dat kosten zijn gemaakt voor kinderopvang. In dit geval betaalde de man, de zogenoemde vraagouder, voor de opvang van zijn twee kinderen maandelijks het verschuldigde bedrag via een gastouderbureau aan de gastouders, tevens zijn schoonouders. De gastouders schonken de man vervolgens via het gastouderbureau maandelijks een deel van dat bedrag, de zogenoemde eigen bijdrage, die elke vraagouder is verschuldigd. Volgens de Belastingdienst staat hiermee vast dat de man geen kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Daarom vorderde de Belastingdienst het al betaalde voorschot aan kinderopvangtoeslag terug.

Rechtbank

De rechtbank in Den Haag oordeelde in oktober 2012 dat niet is gebleken dat de man kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, omdat het moet gaan om ‘daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgaven heeft gedaan, wordt aangetast’.

Nieuw besluit

De Belastingdienst zal nu een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van de man tegen het terugvorderingsbesluit.

Lees hieronder de uitspraak met zaaknummer 201210679/1.

 

Uitspraak 201210679/1/A2

Datum van uitspraak woensdag 13 november 2013
Tegen de Belastingdienst/Toeslagen
Proceduresoort Hoger beroep
Rechtsgebied Algemene kamer – Hoger Beroep – Geld

201210679/1/A2.
Datum uitspraak: 13 november 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 2 oktober 2012 in zaak nr. 12/4245 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] over 2009 verleende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld en het te veel betaalde van hem teruggevorderd.

Bij besluit van 18 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 2 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken nrs. 201208403/1/A2, 201210719/1/A2, 201211849/1/A2 en 201301701/1/A2, op 17 juni 2013 ter zitting behandeld, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, mr. B. Pijnaker en mr. K. van Heesch, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schütz, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen. Na de behandeling ter zitting heeft de Afdeling de zaken gesplitst.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand, waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:

a. de draagkracht;

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

3˚. de soort kinderopvang.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

2.    Aan het besluit van 18 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2009 kosten van opvang heeft gehad. Daartoe heeft de dienst in aanmerking genomen dat het gastouderbureau, in het kader van een schenking van de eigen bijdrage door de gastouder aan [appellant], bedragen aan hem heeft overgemaakt, waardoor hij per saldo geen kosten voor kinderopvang heeft betaald.

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de term ‘te betalen kosten’ in artikel 5, eerste lid, van de Wko, moet worden opgevat als ‘daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgave heeft gedaan, wordt aangetast’. Door de schenking van de eigen bijdrage door de gastouder aan [appellant] is hij niet in zijn vermogenspositie aangetast. Nu ook overigens evenmin is gebleken dat [appellant] kosten voor kinderopvang heeft gehad, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2009 terecht op nihil gesteld, aldus de rechtbank.

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank daarmee heeft miskend dat de schenking van de eigen bijdrage door de gastouder aan hem niet betekent dat hij geen kosten voor kinderopvang heeft gehad, nu hij het volledige bedrag aan kosten voor kinderopvang aan het gastouderbureau heeft betaald.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 19 december 2012 in zaak nr. 201201769/1/A2 en 5 juni 2013 in zaak nr. 201205528/1/A2), staat artikel 5, eerste lid, van de Wko niet in de weg aan een schenking door de gastouder ter grootte van de eigen bijdrage. Voorts is in de uitspraak van 5 juni 2013 overwogen dat doel en strekking van de regeling tot het toekennen van kinderopvangtoeslag zich ertegen verzetten dat bij verrekening van de schenking met de eigen bijdrage aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat, nu door de wetgever is bedoeld dat, om voor toeslag in aanmerking te kunnen komen, de kosten van de opvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten zijn gedragen.

4.2.    Uit de door [appellant] overgelegde bank- en rekeningafschriften van hemzelf en het gastouderbureau blijkt dat hij alle kosten van kinderopvang voor het jaar 2009 heeft voldaan. Gelet hierop, heeft [appellant] de kosten van de opvang daadwerkelijk gedragen en heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte artikel 5, eerste lid, van de Wko aan het besluit van 18 april 2012 ten grondslag gelegd. Dat uit voormelde bank- en rekeningafschriften blijkt dat de gastouder een bedrag ter hoogte van de eigen bijdrage via de rekening van het gastouderbureau heeft teruggestort op de rekening van [appellant], doet hier niet aan af.

Het betoog slaagt.

5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 18 april 2012 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 5, eerste lid, van de Wko voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop, behoeven de overige hogerberoepsgronden geen bespreking. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

6.    De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2012 in zaak nr. 12/4245;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 18 april 2012, kenmerk BEZ O BT10, gegrond;

IV.    vernietigt dat besluit;

V.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom    w.g. Bindels
voorzitter    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013

85-752.

Bron : http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=76563