Vragen van het lid Pieter Heerma (CDA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het nieuwe meetinstrument van de GGD dat de kwaliteit van de kinderopvang moet gaan meten (ingezonden 23 februari 2015).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de kritiek uit wetenschappelijke hoek over het nieuwe meetinstrument van de GGD dat de kwaliteit van de kinderopvang moet gaan meten?1

Vraag 2

Kunt u bevestigen dat de (concurrente) validiteit van het nieuwe meetinstrument van de GGD voor het meten van de pedagogische kwaliteit niet is vergeleken met een meetinstrument dat wel gevalideerd is? Zo nee, waarom niet?

Vraag 3

Kunt u tevens bevestigen dat de inspecteurs die met het alternatieve meetinstrument werkten onvoldoende getraind waren in het toepassen van het schaduwinstrument en ook niet onafhankelijk van elkaar hebben gewerkt? Zo nee, waarom niet?

Vraag 4

Kunt u ook bevestigen dat de statistische bewerkingen die zijn gebruikt en de manier waarop de bevindingen zijn geïnterpreteerd te rooskleurig zijn? Zo nee, waarom niet?

Vraag 5

Indien uw antwoord op de vragen 2 tot en met 4 bevestigend luidt, tot welke conclusie brengt dit u? Wilt u uw antwoord motiveren?

Vraag 6

Wat was precies het doel van het onderzoek, wat was de exacte formulering daarvan in de offerteaanvraag waarmee het onderzoek is uitgezet en wilt u de offerteaanvraag aan de Tweede Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 7

Hoe verhoudt dit in de offerteaanvraag omschreven doel van het onderzoek zich tot de reactie van het ministerie dat «het herijken van het observatie-instrument aan de hand van de laatste wetenschappelijke inzichten en aan de hand van vergelijkbare observatie instrumenten» het doel zou zijn geweest?

Vraag 8

Kunt u bevestigen dat in reactie op een vraag van de schrijfster van het artikel in «De Correspondent» kennelijk per abuis de door ambtenaren van uw ministerie gewisselde e-mails over dit onderwerp aan haar zijn toegestuurd?

Vraag 9

Kunt u in het licht daarvan tevens bevestigen dat een woordvoerder van uw ministerie als volgt heeft gereageerd: «Ik ben ervoor te waken om de diepte in te gaan en haar (de betreffende journaliste) te veel informatie te geven, maar ik heb nu toch het gevoel dat zij duidelijke vragen stelt en we aan het duiken zijn»?

Vraag 10

Kunt u eveneens bevestigen dat de directeur kinderopvang van uw ministerie heeft opgemerkt: «Ik vind zelf dat we bij eerdere antwoorden al veel te diep op de materie zijn ingegaan. Dat leidt ertoe dat onze antwoorden net iets anders zijn dan in het onderzoeksrapport zelf of net iets anders dan in de offerteaanvraag. Vervolgens worden dan weer vragen gesteld over die verschillen. En zo komen we steeds verder van huis»?

Vraag 11

Hoe beoordeelt u deze handelwijze dat, indien «duidelijke vragen worden gesteld», ervoor «gewaakt moet worden om de diepte in te gaan» en er geen heldere antwoorden worden gegeven, maar er zelfs bij de betrokken woordvoerder van uw ministerie «het gevoel» is dat er sprake is van «duiken»?

Vraag 12

Welke opdracht hebben uw ambtenaren op het moment dat er (duidelijke) vragen door journalisten, burgers of Kamerleden worden gesteld? Kunt u uw antwoord motiveren?

Vraag 13

Herinnert u zich dat u in september 2014 aan de Tweede Kamer heeft laten weten dat u «met het project Het Nieuwe Toezicht meer ruimte wil bieden voor kwaliteit» en dat u daarbij «nadrukkelijk de kennis en expertise van verschillende wetenschappers (…) meeneemt» en voorts dat «de inzet gericht is op kwaliteitsverbetering en niet op een slap aftreksel van het gemiddelde»?

Vraag 14

Vindt u dat uw (te ontwikkelen en in te voeren) beleid met betrekking tot de kwaliteit van de kinderopvang gebaseerd moet zijn op de uitkomsten van gevalideerd wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?

Vraag 15

Indien u vraag 14 bevestigend beantwoordt, wat betekent dit dan concreet voor het in de voorgaande vragen bedoelde bekritiseerde onderzoek en wilt u daarop, met de kennis van nu, uw beleid met betrekking tot de kwaliteit van de kinderopvang baseren? Zo ja, wilt u uw antwoord motiveren?

Vraag 16

Bent u bereid een nieuw onderzoek uit te zetten dat de toets der kritiek kan doorstaan en gekenmerkt wordt door wetenschappelijke validiteit?

Vraag 17

Bent u bereid met uw antwoord op deze vragen wel «de diepte in te gaan» en dan niet het gevoel op te roepen dat u met uw ambtenaren «duikt»?

Bron : Rijksoverheid